Column - De Nuttelozen van de nacht
21/04/2012
🖋: 
Auteur extern
Maarten Inghels

Maarten Inghels is dichter, schrijver en kroegtijger. Elke maand is hij, zoals Brel het ooit bezong, een van de nuttelozen van de nacht en bekijkt hij de bodem van zijn glas in een volkscafé.

Zelden worden cafés van de grond af gebouwd. Ze bestaan al geruime tijd, worden doorverkocht aan nieuwe eigenaars of brouwers, de interieurs opgefrist, de keet schoongemaakt. Meestal naar een thema ingericht: de yuppiekroeg, de hipster- of champagnebar. Zelden weet je wat er onder die nieuwe vernislaag zat.

 

Makelaars voorspellen reeds lang de hipheidsfactor van mijn straat in het schipperskwartier en noemen dit “een verstandige belegging in een creatieve hotspot”, maar voor het zover is zal het café naast mijn deur nog ettelijke gedaanteverwisselingen kennen. Nu lopen er types met lang haar en lederen jassen rond en prikken er doodshoofden en skeletten aan de muur van metalcafé ‘T Hevig Hoekske. Het verleden van deze kleurrijke biotoop is niet altijd zo rooskleurig geweest, of net wel.

 

Twee jaar geleden opende het etablissement zijn deuren als Colors Club, ongeveer gelijktijdig met mijn intrek in mijn loft. De opzet van Colors Club was duidelijk dankzij de grote regenboogvlag aan de gevel en stickers met ‘Gay Bar’ aan de ramen.

 

Maar de pret van mijn twee nieuwe buren duurde niet lang; eigenaar Heinz ging een rondje klagen in de regiokatern van zijn krant omdat een aannemer met vrachtwagens en containers het zicht op zijn café belemmerde. “Als dit het Hilton-hotel was, had het er wel anders aan toe gegaan”, besloot hij in het artikel. Dat het gitzwarte vampierinterieur – afgewerkt met subtiele bloedrode tinten – zelfs met vrij zicht van de ramen er aardedonker uitzag, viel hem niet op. “Het zijn pesterijen aan het adres van de holebigemeenschap.” Je hoorde nog net niet het woord ‘kaakslag’ passeren.

 

De twee eigenaars kwamen uit Duitsland. Ze hadden reeds een café met een identieke naam in Gent dat door Heinz' wederhelft Martin - honderd kilo droog aan de haak, zestig sigaretten per dag - werd uitgebaat. “Daar zit het altijd stampvol”, zuchte Heinz. Hij, vijftien jaar jonger, bemande de lege tegenhanger in Antwerpen.

 

Omdat het moeilijk klanten vinden was in Colors Club besloten ze het café te hernoemen naar Café Colors en het gay-predikaat te laten vallen. De vlag werd halfstok gehangen, op de wanden verschenen kortingsacties voor cocktails. Om de week reed een van hen naar Duitsland om daar het goedkope bier dat ze in Antwerpen als Stella verkochten op de kop te tikken. De dronken schippers en verloren gelopen travestieten merkten er niets van. In een bui van besluiteloosheid hernoemden ze hun café nog een laatste keer, nu naar Café Click. Op de ramen kleefden ze gele stickers en een bordje met ‘buurtcafé’.

 

Het universum van de twee Duitsers viel moeilijk te vatten. In megalomane buien zag je Heinz flipperkasten aanslepen ter vermaak en vertier, of een beamer installeren die nietszeggende foto’s projecteerde. In depressieve buien surfte hij in een hoek van het café naar Duitse gayporn.

 

Ze hadden exotische vissen in een aquarium achter de bar, die ze naar ons vernoemden. Eén vis was volgens hen stout en plaatsten ze in het waterreservoir zodat die geen andere vissen meer aanviel. Ze trokken foto’s van de opgesloten vis die ze op Facebook plaatsten. Op hete zomeravonden kreeg ik wel eens ijsblokjes uit hun ijsmachine, die ze in een bloemenvaas meegaven, en regelmatig ging ik sigaretten uit hun machine kopen, maar daar ben ik mee gestopt omdat ik me schaamde dat ik nooit iets bleef drinken in het lege café. Als we wel eens iets gingen drinken, kregen we het Duitse bier gratis omdat ik hen af en toe op mijn draadloos internet liet.

 

In de zomer van 2011 hadden ze al geruime tijd de huur niet betaald omdat de rioleringen stuk waren. Ik ging niet meer omdat de stank niet te harden was en het Duitse bier… nu ja, Duits bleef. Begin juli vond het jaarlijkse buurtfeest plaats; het was bloedheet, de straten werden afgesloten, winkels hadden stalletjes gezet, er was een rommelmarkt. Café Click had geen terras gezet.

 

Ik liep voorbij en zag Heinz binnen voor het raam zitten met een droevig gezicht. Ik zwaaide, maar hij zag het niet. De volgende dag was het café leeg en waren ze weg. Ik heb nog steeds hun vaas.



Rewind
21/04/2012
🖋: 
Auteur

REWIND Het begon met twee blikjes en een touw. De wijdte van onze communicatie werd beperkt door de lengte van het touw, dat liep van de boomhut tot aan de achterdeur. Al gauw snakten we naar meer. Het geluk droop van onze guitige gezichtjes toen mijn broertjes en ik van de lieve Sint ‘echte walkietalkies’ kregen. Wanneer de schoolbel ging, spurtten we naar huis en begon de echte speeltijd.

 

PLAY Onze bende, bestaande uit mijn broers, enkele buurjongens en ik, werd steevast opgesplitst en elk met een walkietalkie op zak vertrokken we voor een paar uur op avontuur. We deden namelijk niet liever dan door Kalmthoutse tuinen sluipen. We waarschuwden elkaar voor honden en andere kindonvriendelijke obstakels. Het plotse gekraak en schril gepiep van ons technologisch snufje konden het plezier niet verpesten hoewel het soms onze aanwezigheid op andermans eigendom verried. Het gebeurde al eens dat we tot groot jolijt op het kanaal van een babyfoon terechtkwamen en het gehuil van één of andere onbekende zuigeling in onze oren weergalmde. Het coolst van al waren de zeldzame momenten waarop we de plaatselijke politie afluisterden.

 

FAST FORWARD Tegenwoordig communiceert het jonge grut per gsm. Ze sms’en, bellen of chatten liever over het kapsel van Justin Bieber dan hun coördinaten door te geven of elkaar uit te dagen iemands tuinmeubilair te verslepen. Het onschuldig gefluister via onstabiele radiokanalen heeft plaats moeten maken voor grammaticaal incorrecte boodschappen over onbenulligheden via satelliet.



Waarom de haven niet op zijn lauweren mag rusten
20/04/2012
🖋: 

Als Antwerpen om één reden het centrum van de wereld zou zijn, dan wel omwille van haar haven. Eddy Bruyninckx hoorde het ons alvast graag zeggen aangezien hij al twintig jaar de leiding van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen in handen heeft. Wel werd zijn werk er in die periode niet makkelijker op. Er liggen allerlei kapers op de kust, de concurrentie loert uit binnen- en buitenland, en toch wordt er meer samengewerkt in de maritieme sector dan ooit tevoren.

Het Havenhuis ademt business. Luttele seconden na de eerste ontmoeting dringt het tot ons door wat voor een kanjer we ditmaal te pakken hebben, en vooral hoe druk zijn agenda wel niet is. De vorige vergadering is nog maar net afgelopen of Eddy Bruyninckx staat al handen met ons te schudden. Eerder die dag viel die eer nog te beurt aan de tweede vicepresident van Burundi. “We hebben niet veel tijd, volg me maar”, verzoekt hij vriendelijk en er volgt een kort fotomoment. Om de tijd ten volle te benutten, vragen we hem meteen naar zijn studentenverleden. Bruyninckx heeft namelijk op UFSIA gestudeerd en er later zelfs gewerkt als assistent. “Mijn studententijd, dat is al lang geleden … Onlangs was ik nog wel op de universiteit voor de evaluatie van onze samenwerking en ik moet zeggen, toen ik het Hof van Liere binnen kwam, tja, dat doet me toch nog iets.” Het studentenleven liet echter geen onverdeelde indruk na, zo vertelt hij. “Eerlijk gezegd was aan mijn eigen faculteit, politieke en sociale wetenschappen, het folkloristische studentenleven nu niet meteen erg populair en werd het vooral als conservatief, achterhaald en romantisch bekeken.” Een fel contrast met het PSW van vandaag, stellen we hem gerust.

 

Verborgen agenda’s

Als boegbeeld van de haven komt de man natuurlijk dagelijks in contact met prominente figuren, niet in het minst uit het politieke bestuur. Desalniettemin ambieerde hij zelf nooit een carrière als beroepspoliticus. “Ik heb wel in de onmiddellijke omkadering gewerkt en uiteraard zijn die contacten ook in de twintig jaar dat ik ondertussen voor de haven werk, blijven bestaan. Het onderhouden van die contacten neemt wel wat tijd in beslag, maar de haven heeft ze nodig. We moeten toch regelmatig druk uitoefenen opdat het wat vooruit zou gaan.” De dossiers waarin de haven op de traagheid van bestuur botst, zijn dan ook niet van de minste. Zowel het nieuw te bouwen Saeftinghedok, de ontpoldering van de Hedwigepolder, als de reactivering van de IJzeren Rijn zijn dossiers die maar blijven aanslepen. We willen weten of dat dan een teken van bestuurlijke onwil is. “Laten we zeggen, vooral een teken van bestuurlijke complexiteit. Er is soms sprake van politieke besluiteloosheid, maar ook van procedures die in plaats van rechtszekerheid, eerder onzekerheid bezorgen. Je kan je de vraag stellen of we niet op een punt zijn gekomen dat wanneer een burger of een bepaalde groep het voornemen koestert om een infrastructuurproject onmogelijk te maken, dit zeer veel kansen op slagen vertoont. Ik denk dat de gezonde proporties soms wat kwijt zijn.” Nachtmerries blijven voorlopig uit, toch hoedt de CEO zich voor de lange termijn. “Als ik zie wat de laatste twee uitdiepingen van de Schelde aan tijd, energie en maatschappelijke kost hebben gevergd, denk ik dat we hier in de toekomst, wanneer er opnieuw aanpassingen nodig zijn, toch op een andere manier mee zullen moeten omgaan.”

 

Bruyninckx toonde zich in het verleden wel voorstander van een samenwerking tussen de Antwerpse en Rotterdamse haven, maar moet toegeven dat de Nederlandse overheid weinig hartverwarmende signalen uitzendt. Toch nuanceert hij: “Allereerst dekt de vlag ‘samenwerking’ enorm veel ladingen. Er is wel degelijk reeds samenwerking met andere havens op dit moment. Denk maar aan de gezamenlijke positie die we innamen ten aanzien van het Europese havenbeleid.” Er is echter weinig reden om te geloven dat de haven zich genoodzaakt voelt om zijn lot aan Rotterdam te verbinden, garandeert de havenbons. “Het is absoluut geen prioriteit eerst samen te werken met Rotterdam en dan pas met de Vlaamse havens of omgekeerd. Neen, kies die projecten die duidelijk een meerwaarde kunnen betekenen voor iedereen.” De recente uitlatingen van federaal Minister van Economie Johan Vande Lanotte worden om die reden ook weggewuifd. Hij bepleitte namelijk een verregaande integratie van de havens van Zeebrugge en Antwerpen, maar dat idee lijkt weinig meerwaarde voor Antwerpen in te houden. “De West-Vlaming houdt er allicht een verborgen agenda op na,” bevestigt Bruyninckx ons vermoeden, “maar nogmaals, de integratie is er misschien niet, maar er wordt wel veel meer samengewerkt dan wat zichtbaar is voor de publieke opinie.”

 

Afgunstig Zuid-Europa

De maritieme sector opereert in een uiterst competitieve markt op globaal niveau en dus zijn individuele havens niet altijd bij machte om gepast te reageren op veranderingen in de wereldeconomie. Er treden ook processen van schaalvergroting op en dit zowel bij rederijen als de havens zelf. Omwille van dit scenario kunnen uiteindelijk slechts een beperkt aantal grote spelers overleven. Nu het economische zwaartepunt van de zeehandel deels verschoven is van de trans-Atlantische wereld richting het Oosten, dienen we ons af te vragen of de positie van Antwerpen op termijn niet bedreigd is. De frontman van de haven beseft dat. “In het witboek van de Europese Commissie zien wij ook frases, zinsneden die daarop wijzen.” Hij ziet het gevaar niet in het minst uit Zuid-Europa komen. “In Europa vraagt men zich af: ‘wat is dat nu?’ Die schepen komen via het Suezkanaal, varen door de onderbuik van Europa, om vervolgens naar het noordwesten te komen en daar hun ladingen dikwijls terug landinwaarts te zenden.” Dat deze situatie de zuiderse havens niet ten goede komt, hoeft weinig betoog, maar laat het net op dit punt zijn dat de noordwestelijke havens in Europa tot vruchtbare samenwerking in staat zijn.

 

“Onlangs gaven we een voorstelling in het Europees Parlement. Wat wij – de havens van Antwerpen, Rotterdam en Hamburg – vroegen, was om dat verhaal nu eens objectief te benaderen. (raakt op dreef) Er bestaat namelijk zoiets als economies of scale, maar wij geloven ook in ecologies of scale.” Volgens Bruyninckx krijgen we op die manier meteen een ander verhaal, al dient er niet alleen naar de finale kostprijs gekeken te worden. “De kostprijs om de goederen naar hier te brengen, ligt alvast lager, maar bekijk het zelfs op vlak van milieukosten. Als je de diverse kosten combineert, dan kom je tot de eigenaardige vaststelling dat onze havens de meest aantrekkelijke zijn, zelfs voor relatief zuidelijk gelegen delen van het hinterland.” En dus bleek de vraag die de havenbonzen aan het Europese Parlement richtten van retorische aard. Bruyninckx, schijnbaar in zijn element, herhaalt nog eens: “En dus vragen wij aan Europa: bestudeer het grondig. Niet op basis van ogenschijnlijke percepties, maar objectiveer dat eens even.”

 

Verliezers op lange termijn

Als boegbeeld is het echter ook de taak van Bruyninckx om zijn haven te promoten in het buitenland. Allicht vertelt hij dit verhaal dan ook in China aan potentiële investeerders. “Inderdaad. Wat wij steeds vaker vertellen is dat als investeerders werkelijk zo begaan zijn met milieu en emissie als ze beweren, zij hun havenkeuze dan baseren op duurzaamheid. En dan denken we dat de Antwerpse haven de beste keuze is.” Toch loopt het havenlandschap in Noordwest-Europa risico. Grote rederijen verlangen van de havens dat zij blijven investeren in infrastructuur. Die investeringen drukken de winstmarges en verdienen zichzelf niet altijd terug. “Als we de blik voldoende ruim houden en het hele havenlandschap in Noordwest-Europa bekijken, dan zal er op termijn een zekere overcapaciteit ontstaan, al was het maar met de Tweede Maasvlakte in Rotterdam. (Het project Maasvlakte 2 is de uitbreiding van de Rotterdamse haven naar het westen. De werken gingen in 2008 van start en moeten tegen 2013 afgerond zijn, nvdr.) We prijzen ons toch gelukkig dat we op Linkeroever allicht ruim duizend hectare voor verdere ontwikkeling kunnen aansnijden. Je moet daar toch ook voorzichtig mee zijn. Je bouwt geen dok om het binnen de drie jaar te vullen. Dat is een van de dingen die mij soms verbazen, het gemak waarmee men infrastructuur als overbodig beoordeelt na amper twee, drie jaar tijd. Dat is waanzin.” (Bruyninckx doelt hier op het Deurganckdok, nvdr.)

 

Terwijl de volgende schare zakenpartners alweer staat te wachten, mogen we nog een laatste vraag stellen. Een voormalig student politieke en sociale wetenschappen die het nu al twintig jaar volhoudt als gedelegeerd bestuurder van het havenbedrijf, het moet ons van het hart: wat voor advies zou hij aan studenten geven die het even ver willen schoppen? “Volg je hart, qua studiekeuze en interesse”, verrast hij enigszins. “En mag ik je nu plots verlaten?” Zestien minuten na aanvang van ons gesprek, loopt Bruyninckx reeds zijn volgende gasten tegemoet. We blijven alleen achter in de lounge en voor een ogenblik wanen we ons de baas. Het Havenhuis ademt plots wat minder ‘business’ uit.



Krakersnest en daklozenopvang in 't Klooster
20/04/2012
🖋: 
Auteur

Het is acht uur ’s avonds. Achter de hoge, ultramoderne kantoorgebouwen van het Copernicuscomplex rond het Kievitplein en het vernieuwde, peperdure HST-station van het Centraal Station bevindt zich ’t Klooster, een kraakpand en opvangtehuis voor daklozen. Op de stoep staan een veertigtal mannen te wachten op de voedselbedeling die hier elke avond wordt georganiseerd. Binnen klinkt speedcore. Dit is een Antwerpen dat ik niet ken.

't Klooster is een oud dominicanenklooster dat zeven jaar geleden gekraakt werd door een groep anarchistische krakers. Anarchisten blijven echter anarchisten, en na drie jaar overlast werden ze door het buurtcomité en de politie verzocht om het gebouw te verlaten. Het duurde niet lang of het verlaten klooster trok de aandacht van een nieuwe groep krakers.

 

Jaffy, de voorzitter van wat nu vzw Koevoet heet, is een magere, langharige man met tonnen energie. Hij rolt sigaretten aan de lopende band, houdt zijn hond aan zijn hiel en braakt woorden: “Vier jaar geleden stonden we hier voor de deur, uit te dokteren hoe we binnen zouden geraken. Iemand van het buurtcomité heeft ons gewoon op straat aangesproken, gevraagd wat we wilden doen. Ze zochten een groep die op een verstandige manier met het gebouw wilde omgaan. De vorige krakers hadden het te gortig gemaakt, het lag hier vol met afval. We zijn nog steeds bezig hun rommel op te ruimen. Jaffy maakte van het kraakpand ’t Klooster zoals het nu bestaat: een opvangtehuis voor daklozen, een plek waar jonge kunstenaars een atelier kunnen vinden, een volkskeuken waar men elke vrijdag voor weinig of geen geld kan aanschuiven voor een simpele pasta of een stoofpot. Op woensdagnamiddag kan je hier je fiets laten herstellen voor een vrije bijdrage, iets wat bezieler Jaffy het Fietsatelier noemt: “Ik ken andere fietsenmakers waar ik onderdelen mee ruil. Soms smijt iemand hier een wrak binnen. Nu ik de garage eindelijk leeg heb kunnen ruimen, dankzij een container, kan ik mij er meer mee bezig houden.” Een utopie in een droomhuis, lijkt het.

 

Tussen commune en opvangcentrum

't Klooster is niet zomaar een droomhuis, het is gigantisch. De fotografe weet niet waar eerst te kieken. Geen enkele muur is blind, geen enkele kamer is leeg. Graffiti, goud gespoten chauffages, monsterlijke vogelkooien, een afgodsbeeldje bedolven onder het kaarsvet, posters over vorstelijke dotaties, weedlegalisatie en mensenrechten. ’t Klooster is een doolhof. Deuren onthullen een draaitrapje dat twee tussenverdiepen verbindt die van buitenaf niet te bespeuren zijn. Een balkon geeft uitkijk op een onvindbaar binnenhofje. De kunstenaars die hier hun atelier hebben, komen geen inspiratie te kort.

 

“We proberen voor een evenwicht te zorgen tussen kunstenaars, muzikanten en daklozen. We organiseren feestjes en optredens in de tuin en een volkskeuken, maar ook voedselbedeling. Elke dag staat daar honderd man voor aan te schuiven. We streven naar een combinatie van een opvangcentrum en een commune. Mensen die hier voor de volkskeuken zijn, kunnen ook langs de voedselbedeling, en andersom”, zegt Jaffy. Dat lijkt toch net iets anders te werken in de praktijk. Hoe goed de bedoelingen van vzw De Koevoet ook zijn, we worden half buitengekeken als we de lange gang in wandelen waar de voedselbedeling wordt georganiseerd. En of ze nu ook dakloos zijn of niet, de mensen die genieten van de pasta met roomsaus in de refter tonen toch net iets hipper, jonger en vrolijker dan de wrange en vermoeide gezichten van de mensen die een brood in ontvangst nemen van Roger, inwoner van het pand en medewerker van vzw Arm Mobieltje. Roger waarschuwt onze fotograaf: “Niet iedereen is hier gediend van foto's.” We hoeven ons begrip niet te veinzen.

 

Voor hetzelfde geld zijn ze dood

Op elk moment wonen er om en rond de twaalf mensen in het grootse gebouw. Het zijn voornamelijk mensen op zoek naar opvang en onderdak. “Wij zijn geen officieel opvangcentrum, en dat heeft zo zijn voordelen: de staat kan ons niet dwingen iedere dakloze of te veel daklozen op te vangen, want dan krijg je geheid overlast. Geen administratief gedoe, geen paperassen. We kunnen zelf kiezen wie er bij komt en wie niet, zowel wat betreft de inwoners als de kunstenaars. Dat zorgt voor een betere atmosfeer. Iedereen ondergaat een proefperiode. Pas je er niet in, dan vlieg je buiten. Simpel.” Tijdens de vergadering die ik bijwoon hoor ik verhalen over alcoholmisbruik, slaapkamers die uitpuilen van het vuilnis, buren die klagen over de stank, en mensen die gewoon niet meer komen opdagen: “Dat ze het dan laten weten, dat ze ergens anders zitten. Voor hetzelfde geld zijn ze dood, en we hebben nog mensen die hier willen wonen.”

 

De atmosfeer moet wel goed zijn. Het krakerspand moet functioneren, anders vliegen de krakers de straat op. Geld van de overheid is er niet. De inwoners betalen geen huur. Af en toe de zaal verhuren voor een feestje brengt wat geld in de kas. Ook krijgen ze nu en dan een bijdrage van vzw Het Hart, een ondernemersvereniging die de kas van sociale ondernemingen bijspekt. Naar de stad moet de vzw niet meer kijken. “Vorig jaar hebben we twee keer vijfhonderd euro gekregen om een feestje te subsidiëren. De laatste aanvragen werden genegeerd”, vertelt penningmeester Joep. Boetes kan de vzw zich niet permitteren. Dit is in principe een utopie, maar wel één uit noodzaak. Problemen zijn uit den boze.



26/03/2012
🖋: 

Nederlands koningshuis betuigt steun – Ook prins Friso houdt minuut stilte

Studentenraad excuseert zich na bacchanaal – “Sorry van de Spauwer”

Genante miscommunicatie UA omtrent eredoctoraten – Dragone was eigenlijk benaderd om de uitreiking te verzorgen

Story start eigen radiozender – Tanja Dexters alvast gevraagd voor de covers

Nieuw initiatief van Dagen Zonder Vlees: Dag van nationale rauwkost

Koen Wauters stopt als autocoureur: Enkel Humo’s Rock Rally ontbreekt op zijn palmares



25/03/2012
🖋: 

‘Thunderbird’ van Hans Zimmer. Er is geen betere manier om vrouwendag te vieren dan in het gezelschap van Thelma, Louise en Brad. (Marlies Verhaegen)

‘Man Down’ van Triggerfinger. Gewoon zelf beluisteren en genieten! (Benjamin Theys)

‘Friday I'm in Love’ van The Cure. Als op vrijdagmiddag de zon schijnt en op het terras een consensus bereikt is over rokjesdag, dan ben ik het volledig eens met de titel. (Floris Geerts)

‘Switch’ van Arsenal. Dit is het liedje waarmee ik Arsenal leerde kennen. Urenlang luisterplezier met de repeat-knop. (Bart Van Ballaert)

‘Master of Puppets’ van Van Canto. Metallica-hater of fan, dit soort covers doet toch steeds even een glimlach verschijnen. (Bart Goris)

‘D.D.’ van The Weeknd. Lekker dramatische interpretatie van Micheal Jacksons ‘Dirty Diana’. De mixtape ‘Echo Of Silence’ kan gratis worden gedownload. (Yannick Dekeukelaere)

‘Love is You’ van Ofo the Black Company. Omdat het zomer is. Tegenspraak wordt niet geduld. Het is zomer. (Max Neetens)

‘Rattle’ van Bingo Players. Om er in te komen. (Maarten Decaluwe)

‘Johannes-Passion (BWV 245)’ van J.S. Bach. Is ook buiten paastijd een must. (Julia Stappers)



editoriaal
25/03/2012
🖋: 

Tijd voor optimisme. Optimisme als kracht om uit ‘de crisis’ te geraken, uit zowel persoonlijke als maatschappelijke crisissen. Optimisme omdat het tegendeel nooit iets goed heeft voortgebracht. Tijd voor idealisme ook. Een idealisme voor de eenentwintgste eeuw. Een idealisme gespeend van dagdromen en gehard in het besef dat wij tot veel in staat zijn.

Bij het verzetten van winter- naar zomertijd verscheen in de weekendkrant een bijdrage van de 23-jarige historicus en auteur Rutger Bregman (De Standaard, 24 maart 2012), getiteld ‘Nu is alles beter’. Daarin rekent hij af met het pessimisme en nihilimse van de generatie van onze ouders. Zijn opiniestuk is ook een oproep om er weer in te geloven: “De wereld is maakbaar. Denk breed en in hoofdletters: Vrijheid, Gelijkheid, Vrede op aarde – het mag allemaal.”

 

Wie zich bij deze oproep aan wil sluiten, stelt zich kwetsbaar op. Geloven in grote idealen vereist immers een vrijwaring van cynisme, en cynisme is behalve gemakkelijk ook begrijpelijk. Studenten aan deze universiteit moeten zich echter moreel verplicht voelen om moedig te zijn. We moeten onze vrijheid, die het resultaat is van eeuwen maatschappelijke evoluties, weer inzetten voor een betere wereld. Het recept dat Bregman daarvoor voorschrijft is er een van links idealisme en rechts optimalisme.

 

Zulk vernieuwd humanisme is waar ook de Gentse filosofe met Poolse roots Alicja Gescinka voor pleit in haar boek ‘De verovering van de vrijheid’, dat ze op 27 maart op uitnodiging van L2 Antwerpen op de Stadscampus kwam voorstellen. Ze maakt het onderscheid tussen negatieve en positieve vrijheid. Positieve vrijheid is het vermogen om te doen wat je wenst en hoort te doen, noem het discipline. Gescinka schrijft dat “echt vrij bijgevolg slechts diegene (is) die over het vermogen beschikt om die keuzes te maken die overeenstemmen met zijn morele wezen, zodat hij in zijn eigen handelen universele, menselijke waarden verwerkelijkt.”

 

Het zijn grote woorden, maar als studenten mogen we deze koesteren. Grote woorden zullen namelijk sneller dan verlammend cynisme daden tot gevolg hebben. Vele verdrinken namelijk in het teveel aan vrijheid, terwijl we elke dag opnieuw moeten beseffen hoe ver we als samenleving wél staan. Er zijn voldoende historische bewijzen voor toenemende wereldwijde welvaart. De hemel op aarde zal nooit worden verwezenlijkt, maar dat neemt niet weg dat ons streven ernaar al heel wat vruchten heeft afgeworpen. Het gaat goed met ons en als we erin geloven zal het steeds beter gaan.



Maakt nieuwe boekhoudmethode bedrijf van universiteit?
25/03/2012
🖋: 

Als het van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) afhangt, voeren alle universiteiten per 1 december 2013 Full Cost Accounting in. Bij deze methode worden alle directe en indirecte kosten van een organisatie in kaart gebracht om efficiënter met middelen om te springen. Concreet zou zo actie ondernomen kunnen worden tegen de gebrekkige financiering van overheadkosten. Klinkt goed, maar de invoering lijkt ook een volgende stap in de commercialisering van het hoger onderwijs.

Het initiatief voor de Full Cost-methode ligt bij de European University Association (EUA), een organisatie vergelijkbaar met de VLIR maar dan op Europees niveau. In haar beleidsnota uit 2008 ‘Financially Sustainable Universities – Towards Full Costing in European Universities’ schrijft ze dat financiering in het Vlaamse hoger onderwijs steeds vaker direct en projectgebaseerd gebeurt, waardoor middelen voor indirecte kosten verloren gaan. De Full Cost-methode toepassen, waarbij dus ook de indirecte kosten in kaart worden gebracht, zou dit euvel moeten verhelpen.

 

Perverse situatie

In navolging van de EUA besloten de Vlaamse universiteiten in oktober 2008 Full Cost Accounting in te voeren. Aan de Universiteit Antwerpen bereidt de werkgroep Full Cost momenteel de nieuwe boekhoudmethode voor. Martin Decanq, voorzitter van de werkgroep, zegt dat het doel van dit kostenmodel is om “een groter kostenbewustzijn in de organisatie te creëren. Bovendien bestaat momenteel de perverse situatie dat het succes in onderzoek ten koste gaat van de middelen voor onderwijs, aangezien de door onderzoek ontstane meerkosten slechts zeer beperkt ten laste kunnen worden gelegd van de onderzoeksinkomsten.” Het is namelijk zo dat de Vlaamse universiteiten hebben afgesproken om standaard 17 procent overheadkosten aan te rekenen bij projectaanvragen. Dit percentage ligt echter te laag, waardoor onrechtstreeks middelen bestemd voor onderwijs en dienstverlening verschuiven naar onderzoek.

 

Om deze verschuiving van middelen tegen te gaan, moet dus eerst bepaald worden wat de exacte kosten zijn, om deze vervolgens door te kunnen rekenen en het geld voor onderwijs en dienstverlening effectief aan onderwijs en dienstverlening te besteden. In zijn beleidsverklaring 2009-2013 besteed ook rector Alain Verschoren onder het hoofdstuk ‘Responsabilisering’ aandacht aan de “ongunstige evolutie”. Om deze te doorbreken moeten de aan onderzoek verbonden budgetten volgens de verklaring stijgen. “Dit is mogelijk,” besluit Verschoren, “door de toepassing van Full Costing.”

 

Kanttekeningen

Bij het wondermiddel dat Full Costing heet moeten echter enkele bedenkingen worden gemaakt. Een stijging van de budgetten is bijvoorbeeld een idylle in tijden van dalende overheidsfinanciën en een heersende besparingslogica binnen de universiteit. Bovendien past de methode in een trend ontstaan in de jaren 80 die “bijdragen tot economische groei het voornaamste doel maakt van een heleboel sociale, culturele en intellectuele activiteiten die voordien in andere termen gezien en gewaardeerd werden”, zoals Stefan Collini het verwoordt in een essay in de London Review of Books. Bij toepassing van Full Cost Accounting zou, naar de geest van die trend, dus competitie tussen faculteiten kunnen ontstaan, met in het verliezende kamp de faculteiten die hun onderzoek minder vlot kunnen financieren. Ook het argument dat een transparante boekhouding een wapen zou zijn bij budgettaire onderhandelingen met de Vlaamse overheid, lijkt nogal optimistisch.

 

Martin Decanq is echter van mening dat Full Cost Accounting moet leiden tot een verhoging van de onderzoeksbudgetten, waarbij een deel van die verhoging kan worden besteed aan overheadkosten. “Het kan immers niet de bedoeling zijn om het aantal onderzoeksprojecten duurder te maken binnen de bestaande budgetten, waardoor uiteindelijk minder onderzoek zou gebeuren.” Ook de commentaar dat het in kaart brengen van alle kosten zou leiden tot competitie tussen faculteiten weerlegt hij: “Het zou van een grote dwaasheid getuigen indien men beslissingen over het behoud van een opleiding enkel zou baseren op de Full Cost-methode, zelfs vanuit een louter bedrijfsmatig standpunt.”

 

Niet verplicht

Hoewel de invoering van Full Cost Accounting onafwendbaar lijkt, is dat zeker niet het geval. Noch de European University Association, noch de Vlaamse Interuniversitaire Raad kunnen de universiteiten hun wil opleggen. Op Europees niveau werd bij de vorige financieringsronde, The Seventh Framework Programme (FP7), gelobbyd om Full Cost Accounting tot voorwaarde te maken voor Europese financiering, wat niet is gelukt. Het ziet er echter naar uit dat de Full Cost-methode bij de volgende financieringsronde (FP8) wel wordt opgenomen.

 

Ondertussen moeten de faculteiten van de Universiteit Antwerpen de methode nog goedkeuren met oog op invoering ervan volgend jaar. Hoe groot de impact van Full Cost Accounting zal zijn, hangt grotendeels af van de kritische kanttekeningen die de faculteiten bij de stemming zullen formuleren.



25/03/2012
🖋: 

Zelf ook met een dwars in het buitenland? Stuur je foto voor ‘dwars in ...’ naar contact@dwars.be en maak kans op een Knack-abonnement van zes maanden.



Ecologische voetafdruk van de universiteit is goed, maar niet fantastisch
25/03/2012
🖋: 
Auteur

Wanneer de eerste terrasjes volstromen, staat de centrale verwarming op de Universiteit Antwerpen te draaien en zet iedereen er de ramen wagenwijd open. In de aula's puilen ondertussen de prullenmandjes uit van colablikjes die al dan niet in het verkeerde bakje zijn gedeponeerd. Een zoveelste flyer wordt op de grond gegooid. De opwarming van de aarde lijkt aan de unief een mythe of niemand ligt er schijnbaar van wakker. Een universiteit zou toch een voorbeeldfunctie moeten hebben, dacht dwars. Zeker als die universiteit zelf de opleiding Milieuwetenschappen aanbiedt.

Sinds geruime tijd heeft de universiteit een milieudienst milieucöordinator Marleen Clerinx en ecocampusbegeleidster Carla Uwents. Samen met hun collega's proberen ze van onze alma mater een groener en milieubewuster bedrijf te maken. “Door de aanwezigheid van labo's, is de universiteit genoodzaakt iemand op campus Drie Eiken aan te stellen als verantwoordelijke onder andere voor de verwerking van chemisch afval, liquidatie van proefdierkadavers en afvalwaterlozing”, zegt Clerinx. In één beweging staat ze ook in voor de drie andere campussen. Ook de mestverwerking van ‘kinderboerderij’ Drie Eiken valt onder haar bevoegdheid. Uwents richt zich meer op het personeel en de student: het papierverbruik verminderen, mensen sensibiliseren om lichten en computers uit te zetten enzovoort. Voorts wordt de milieudienst steevast betrokken bij iedere nieuwbouw of grondige verbouwing. Daardoor zijn bijna alle verwarmingsketels van stookolie naar aardgas overgeschakeld. “In de nieuwe gebouwen aan de Stadscampus is een ingenieus systeem dat de temperatuur automatisch regelt. Zeker bij de nieuwe labo's pitsen we er altijd nog iets af”, zegt Clerinx. Ook met de leefomgeving wordt rekening gehouden. Bepaalde bomen mogen niet gekapt worden omdat ze belangrijk zijn voor de vleermuizenpopulatie. Het nieuwe gebouw voor de nieuwe faculteit Ingenieurswetenschappen zal op haar beurt bijna volledig passief zijn.

 

Een dienstverlening, geen inspectie

Eens per jaar doen Clerinx en Uwents een rondgang om te kijken wat voor verbetering vatbaar is. Daar merken ze wel een mentaliteitswijziging onder het personeel. “Vijf jaar geleden waren wij die van de inspectie, nu beschouwen ze ons meer als een dienst.” Toch blijkt milieubewust werken geen evidentie. “Soms treffen we nog kantoren aan met de verwarming aan, maar het raam open”, zucht Uwents. Dat heeft met ‘comforttemperatuur’ te maken. “De ene persoon zet nooit de verwarming aan, de andere draait nog een extra elektrische chauffage helemaal open. Zo'n chauffage is nochtans verboden”, zegt Clerinx.

 

Energieverbruik van een heuse gemeente

Om hun geleverde werk te toetsen werd onlangs door een extern bedrijf de ecologische voetafdruk van ECOBE (Ecosystem Management Research Group van het departement Biologie) berekend. “Daarin scoorden we lang niet slecht”, zegt het duo trots. “We zitten op hetzelfde niveau als andere universiteiten.” Nochtans hangen aan de gebouwen Energie Prestatie Certificaten (EPC) die het tegendeel beweren. “Dat komt omdat de EPC's die uithangen zijn opgesteld voor woningen”, verklaart Clerinx. De Universiteit Antwerpen verbruikte in 2011 12.804.000 kilowatt per uur aan elektriciteit (ongeveer 3.600 gezinnen) en 17.300.000 kilowatt per uur aan aardgas (ongeveer 750 gezinnen). “Dit verbruik lijkt de laatste jaren te stagneren, wat een goede zaak is gezien de groei aan studenten en personeel.” Ook is de energie die de universiteit aankoopt steeds groene energie en zakt het papier- en waterverbruik de laatste jaren fors.

 

Drie Nissans vervangen elektrische auto

De Milieudienst ijvert voor een efficiëntere mobiliteit. Dat het openbaar vervoer naar campus Drie Eiken te wensen over laat, is bekend (zie dwars 72). De Milieudienst betreurt de houding van De Lijn en steekt daarom zelf de handen uit de mouwen. Voor het einde van het jaar wil het voor het personeel een carpoolplatform op poten zetten. “De manier wordt nog onderzocht”, vertelt Clerinx. “Of we creëren zelf iets of we gaan mensen aansporen om op Carpool Plaza in te schrijven.” Bovendien werden drie Nissan Pixo's aangekocht die het personeel kan gebruiken als poolwagen. “Vorig jaar was er een elektrische wagen, maar die stond meer in de garage dan op de campus”, zegt de Milieucoördinator. Over het overige wagenpark heeft de Milieudienst weinig in de pap te brokken. “Ook over de keuze van de rector zijn Jaguar ben ik niet gehoord”, grapt ze. “Al maakt onze rector van ecologie echt wel een van zijn speerpunten. Vaak stuurt hij ons een e-mail met mogelijke ideeën.”

 

Toch is er nog ruimte voor verbetering. Zo is nog steeds niet elk gebouw voorzien van dubbel glas. Ook communicatie naar studenten toe verloopt moeizaam. “Calamartes (cultuurfestival aan de Stadscampus, nvdr.) was een gemiste kans”, zegt Clerinx. “De organisatie heeft niet aan ons gevraagd wat er milieuvriendelijker kon.” De milieudienst wil graag met de verschillende studentenverenigingen rond de tafel zitten in verband met de duizenden flyers en affiches die weg worden gegooid. “We denken ook aan het invoeren van afwasbare bekers”, oppert Clerinx. Al geven ze op de Milieudienst toe dat het eenvoudiger is om even een doos wegwerpbekers bij een sponsorende brouwer op te pikken. Ook de beperkte hoeveelheid vuilnisbakken op de Stadscampus, een probleem dat eenvoudig aangepakt kan worden, is een doorn in het oog. Al blijven ze strijdvaardig: “We zijn op de goede weg met de universiteit, maar nog lang niet klaar.”