Je zal het maar voorhebben: het ligt op het puntje van je tong en toch kan je er niet opkomen. Dat ene woord ontglipt je keer op keer. Ook dit jaar schiet dwars alle schlemielen in zulke navrante situaties onverdroten te hulp. Maandelijks laten we ons licht schijnen op een woord waar de meest vreemde betekenis, de meest rocamboleske herkomst of de grappigste verhalen achter schuilgaan. Deze editie bereiden we ons voor op onze zwanenzang.
Het laatste liedje klinkt het mooist. Dat geldt tenminste voor de zwaan, want volgens de traditie zou dit dier, dat normaal een zwijgzaam leven leidt, vlak voor haar dood een prachtig lied uitkramen. Zo’n zwanenzang werd voor het eerst vermeld in de fabel De zwaan en de gans van de oud-Griekse dichter Aesopus. De historie vertelt over een boer die een gans en een zwaan samen opsluit. De ene om op te eten, de ander voor haar stem. Op een donkere nacht neemt de boer per ongeluk de zwaan mee naar zijn keuken. Deze zwaan, die haar einde aan voelt komen, zingt uit angst haar laatste lied, mooier dan ooit tevoren. De boer beslist om haar te laten leven.
Sindsdien is de zwanenzang een gekend thema in de Europese cultuur. Zo wordt bij de dood van een poëet traditioneel extra aandacht geschonken aan zijn laatste werk. De idee daarbij is dat kunstenaars, net als zwanen, weten wanneer ze zullen komen te gaan. Het laatste oeuvre zou daarom een speciaal soort oerkreet bevatten, een inzicht in de laatste momenten van de betreurde artiest. Deze traditie is ook bij universiteitsstudenten gekend. De studentencodex beschrijft namelijk een archaïsche plechtigheid, ‘de zwanenzang’, waarbij laatstejaars in hun afscheidscantus het Ruiterslied horen te zingen, een Duits soldatenlied over de laatste tocht van de krijger. Hierin zijn zij als soldaten die samen met hun makkers angstig zingen over hun “laatste slag” en de plek waar zij zullen “sterven”.
Dat er wel schoonheid zit in een einde, was in de Griekse oudheid ook al bekend. Socrates sprak in de dialoog Phaidoon, zeer anders dan Aesopus, over de zwaan haar laatste lied. Hij legt zijn leerling Simmias uit dat de zwanenzang eigenlijk geen angstkreet is. Het zijn de mensen die hun eigen angstgevoelens tegenover de dood projecteren op de zang van de zwaan. “Welke vogel zingt ooit uit angst?”, beargumenteert Socrates. “De zwaan zingt, omdat zij vreugde heeft in haar dood, door de voorkennis over het goede in haar volgende leven.”
Hoe toepasselijk! Of niet? Is het leven na de studententijd waarlijk te vergelijken met de angstkreet die Aesopus beschrijft, of met sterven in een oorlog, zoals het Ruiterslied meent? Het leven dat je kent, zal dra ophouden te bestaan. Maar Socrates vertelt dat er een nieuwe wereld zal opengaan, als je deze maar in de ogen durft kijken: “Mijn meester bezielt mij met een zienersgave die niet voor die van de zwanen onderdoet. Vandaar dat ik, evenals zij, bereid ben om van dit leven afscheid te nemen.”
- Login om te reageren