Missie (on)mogelijk?

Op avontuur naar Haïti
14/08/2010
🖋: 

Op 12 januari 2010 vindt er in Haïti een aardbeving plaats van 7.0 op de schaal van Richter. Het epicentrum ligt op 25 km van de hoofdstad, Port-au-Prince. Het hele land wordt zowat verwoest en de internationale hulpverlening komt op gang. Op een reis naar Thailand zei een monnik me: “Als je zelf even niet ziet wat je leven waard is, stel het dan ten dienste van minderbedeelden die wel graag willen leven.” Met deze gedachte pak ik mijn slaapzak, rugzak en fototoestel. Ik vertrek vol moed naar Haïti om er te helpen.

Na enkele uren in New York te hebben doorgebracht, kom ik rond middernacht aan op het vliegveld van Santo Domingo, de hoofdstad van de Dominicaanse Republiek. Rechtstreekse commerciële vluchten naar Haïti zijn er niet, aangezien alle luchthavens voorrang verlenen aan vliegtuigen met hulpmiddelen. Ik heb gelezen dat er veel vrachtwagens vanuit Santo Domingo rechtstreeks naar Port-au-Prince rijden, dus lijkt het me een goede uitvalsbasis.

 

Voor mijn vertrek heb ik nog enkele hulporganisaties gebeld om te vragen waar ik terecht kon, en wat ik daarvoor moest doen. Overal kreeg ik quasi hetzelfde te horen: “Wij sturen geen mensen.” Ik kon beter geld inzamelen, want ter plekke kan ik weinig doen. Niet echt wat ik op dat moment wou horen. Het enige nuttige stukje informatie dat ik heb gekregen, wist ik al: Santo Domingo. Op de luchthaven heb ik geen idee waar ik naartoe moet of wie ik moet aanspreken. Er rijden geen bussen meer en taxi’s vragen 30 euro om je naar de hoofdstad te rijden. Met slechts een budget van 100 à 200 euro is zo'n taxirit te duur. Ik blijf een tijdje in de aankomsthal en spreek iedereen aan die er duidelijk uitziet als iemand die daar is om te helpen. Geen van hen kan me echter verder helpen. Ontmoedigd en uitgeput ga ik op zoek naar het politiekantoor van de luchthaven.

 

Toen ik enkele jaren terug in Peru een weekend zonder geld zat, lukte het me daar in een cel te mogen overnachten. Misschien ook deze keer? Maar het blijkt niet nodig. Op de bovenverdieping, bij de incheckbalie, liggen immers overal wat mensen te slapen, wachtend op hun vlucht. Ik ga op onderzoek en vind een overgangsgedeelte waar de Verenigde Naties zich tijdelijk heeft gevestigd. Het is niet meer dan enkele banken tegen elkaar in een rustig hoekje. Ik rol mijn slaapzak uit, steek mezelf en mijn camera erin en begeef me naar dromenland.

 

De eerste muur

Het eerste wat ik hoor als ik me wend tot de VN-beambte van dienst is: “I don’t know, what are your skills?” Euhm, fotografie? Cappuccino maken? Entertainen? Maar daar zitten ze niet echt op te wachten. Ik kan goed met mensen omgaan en leer snel dingen bij, maar dat is dan weer niet specifiek genoeg. Dit voelt aan als een ervaren en gemotiveerde sollicitant, die gegarandeerd een aanwinst zou zijn voor een bedrijf, maar niet wordt aangenomen omdat hij niet over de nodige diploma's beschikt. Mensen graag helpen en jezelf ervoor inzetten, is blijkbaar niet genoeg in deze wereld. Ik vraag mij af of er speciale cursussen zijn die je moet volgen om eten uit te delen of transporten met hulpmiddelen te laden en lossen. Ik kan me niet voorstellen dat dit het moment om te zeggen: “Hier is genoeg hulp, ga maar terug naar huis.” Dan kennen ze mijn koppigheid nog niet! Na deze eerste teleurstelling begeef ik me te voet naar Santo Domingo op zoek naar organisaties die mijn hulp wel appreciëren, en/of de Belgische ambassade.

 

Op dit moment weet ik nog niet dat Santo Domingo erg ver van de luchthaven ligt. Ik geniet van de wandeltocht langs de kust wanneer ik aan de kant van de weg een klein gebouwtje met een rood kruis zie. Daar zet ik dan wel even een voetje of twee binnen. Een uurtje en enkele telefoontjes later zit ik op een motortaxi richting Santo Domingo. De rechte baan naar de hoofdstad gaat goed, maar eens we de drukte van de stad binnendringen, denk ik elke tien seconden “het is ermee gedaan”. Dit is echt de laatste keer dat ik achterop een motor zit! Aangekomen in het Rode Kruiscentrum schrijven ze mijn gegevens op en rond 14u begin ik te helpen met laden en lossen van goederen. Ik voel me zowaar terug in een magazijn waarvan ik blij ben dat ik er niet moet werken. Het is maandag, en zondag zal er pas een truck naar Haïti vertrekken. Tot dan hier helpen dus. Uiteraard hoop ik op een slaapplaatsje ergens in een hoekje van het centrum, maar de avond gaat voorbij zonder dat iemand een plaatsje voor me had. Ik leg me, een beetje geïrriteerd door het grote gebrek aan degelijke slaap, in een wachtzaaltje. Ergens in de nacht – geen idee van de tijd – word ik gewekt. Schaamte kwam al eerder opzetten bij het besef in hoeverre ik het Spaans verleerd ben en zo ook deze keer, maar ik kan eruit opmaken dat er om 6u een truck vertrekt. Dus pak ik meteen in en ga naar buiten. Daar zie ik dat die laatste opligger die we vulden weg is. Navraag leert me dat die om 3u ’s nachts naar Haïti vertrokken was en – het is 6u20 – die van 6u ook. Een beetje geërgerd door de slechte slaap en dit nieuws check ik enkele ambulancewrakken op zoek naar een mogelijke slaapplaats. In één ervan zie ik een bankje waar nog kussens op zijn, dus wordt dit mijn slaapplaats voor de volgende dagen. Daar zal ik niet gestoord worden, aangezien niemand weet waar ik ben.

 

Enkele dagen gaan zo voorbij. Ladingen lossen, aanhangers laden die raar genoeg niet (rechtstreeks) naar Haïti vertrekken, me wassen aan een kraantje en mezelf onder de namen ‘Blanco’ of ‘Americano’ maar later ook Luìz Dìaz of Esteve Marlon terugvinden op de lijst voor de maaltijden. Ik had nochtans enkel mijn voornaam opgegeven. Vreemde jongens, die Dominicanen. Wat opvalt is hoeveel flessenwater men in het kamp wel niet verspilt. Om de handen te wassen gebruikt men een fles drinkwater in plaats van het kraantje achter de tent. In het hele centrum is trouwens geen douche te vinden. En dan raak ik in gesprek met een jongedame, de eerste die ik tegenkom die niet alleen Spaans, maar ook Engels spreekt. Zij vertelt me wie me verder kan helpen bij mijn missie: Sergio Vargas, de directeur van het centrum. Waarom niemand mij deze informatie eerder heeft gegeven, blijft een raadsel. Ik heb het nochtans enkele malen gevraagd en telkens hebben ze me aan de verkeerde persoon voorgesteld. Het gesprek met Vargas wordt een teleurstelling. Vermits ik geen vrijwilliger ben van hun affiliatie, kunnen ze me niet verder helpen. Alle hulp in het centrum is welkom, maar hij kan me geen toestemming geven om mee te rijden met hun vrachtwagens. Buiten zie ik twee grote trucks klaar om te vertrekken. Van de chauffeur mag ik mee, ik ga snel mijn spullen halen en kruip in de cabine. Na vijf meter moet ik al uitstappen. Vargas steekt dezelfde preek af als tevoren. Op vijf minuten van hier kan ik een bus nemen naar Haïti als ik echt wil gaan, maar ter plaatse zal ik waarschijnlijk weinig kunnen doen. De moed zakt me in de schoenen. Ik ben klaar om het op te geven.

 

Landgenoot, bondgenoot?

De volgende ochtend zou ik gewoon de bus op kunnen stappen richting Haïti en daar wel zien. De kans is groot om op dezelfde muren te stoten en zelfs bestolen te worden. Ik kan ook opgeven en er nog een vakantie van proberen te maken. Een no budget vakantie welteverstaan, maar dat is nooit een probleem geweest voor mij. Ik besluit het nog een laatste keer te proberen. Via Vargas geraak ik aan de telefoonnummers van de Belgische ambassade. Daar zegt men me niet verder te kunnen helpen, maar geven ze me wel het adres en telefoonnummer van een zekere Marc, een Waalse landgenoot. Marc heeft een hotel in het Districto Colonial – het oudste en tevens mooiste gedeelte van Santo Domingo – waar enkele organisaties onderdak hebben gevonden. Daar zou hij me alvast aan kunnen voorstellen. Marc klinkt zeker van zijn stuk; via die organisaties zal ik verder kunnen. Dan toch een lichtpunt. Tot halfvier help ik nog in het Rode Kruiscentrum om dan te voet naar het hotel van Marc te trekken. Het is een heel eind en na een tijdje begint mijn rugzak me toch iets teveel te wegen.

 

Aan de telefoon lijkt Marc me eindelijk de juiste man, maar ter plekke blijkt hij eerder ongeïnteresseerd. Hij vraagt wat mijn ervaring is met crisissituaties zoals deze. Als ik eerlijkheidshalve zeg dat ik er totaal geen heb, keert hij helemaal; hij zegt dat het dan wel moeilijk wordt. Misschien dat ik in de kleinere gebieden zoals Jacmel een missionaris kan opzoeken, die mijn hulp waarschijnlijk wel zal kunnen appreciëren. Alleen is daar het woord weer dat ik niet graag hoor: “misschien”.

 

Na die lange tocht en teleurstelling heb ik niet veel zin om het hele eind naar het Rode Kruis te wandelen. Op zoek naar een plekje zie ik een stukje strand net aan de pier. Een beetje verder staat een uitkijktorentje tegen de wand van de haven. Enkele boompjes, een paar boomstammen die neerliggen en een muurtje ter beschutting van de wind. Mijn cameratas met mijn waardevolle spullen hang ik in de bomen. Als men iemand ziet slapen op zijn rugzak denkt men er toch niet aan om ook in de bomen te kijken? ’s Nachts valt de zwarte kleine tas tussen takken echt niet op. Het is een rustige nacht. 's Morgens merkt een havenbewaker mij op en komt naar me toe. Van zijn Spaans maak ik op dat het er gevaarlijk is te slapen en bovendien verboden en nog een heleboel dat ik niet versta. Vriendelijk, maar kordaat. Ik zet me wat verder op het toegelaten strand en begin te schrijven, mediteren en verder na te denken. Uitgerust begeef ik me terug naar de straatjes van het oude stadsgedeelte. Daar hak ik de knoop door. Kost de busrit naar Haïti meer de helft dan van wat ik nog over heb, dan ga ik zonder schuldgevoelens terug naar huis, want een andere optie is er niet meer.

 

El finale grande

Een mooie zonsopgang wekt me en ik besluit meteen naar de bus te gaan. Het mag niet zijn; het ticket kost zelfs meer dan ik nog over heb, dus hier stopt mijn avontuur. Of toch bijna. Ik ga nog langs het Rode Kruis om te kijken of ik nog wat kan helpen, maar het is weekend en er is bitter weinig te doen. Ik neem er afscheid, en begin aan de lange tocht terug naar de luchthaven. Dit heb ik wel even onderschat! Ik vertrek rond 17u en ben wat blij dat ik ergens tussen 3u en 4u in de ochtend nog een lift krijg om het laatste stuk te overbruggen. Het enige wat de chauffeur ervoor vraagt, is 30 peso's (0,65 euro, nvdr.), voor de tol! Iedereen die een motor of een auto heeft, biedt zichzelf constant als taxi aan. Of zo komt het toch tenminste over. Er waren al enkele auto’s gestopt die me voor een prijsje aanboden een lift te geven. Als ik dan zeg dat ik daar het geld niet meer voor heb, rijden ze gewoon door. Het is dus een verademing dat Miguel enkel vraagt de tol te betalen. Ik besluit nog een nachtje in de luchthaven te slapen en de volgende dag een beetje verder naar Boca Chica te gaan, kwestie van wat uit te bollen en ontstressen op een mooi strand, afgewisseld met een verfrissende duik in de Caraïbische zee. Heerlijk! Tegen de avond aan – ik was eigenlijk zo goed als op weg terug naar het vliegveld – leer ik Candy kennen. Een sympathieke jongedame van 22 uit een arm gezin, die zoals het gros van de bevolking enkel Spaans spreekt. Als ze me na een lang gesprek vraagt waar ik overnacht en ik de luchthaven noem, word ik prompt uitgenodigd om bij haar familie te overnachten. Avontuurlijk als ik ben, ga ik erop in en kom ik los in de barrio’s van Consuela terecht, sloppenwijken vol barakken die als geïmproviseerde huisjes doorgaan. Wederom valt de gastvrijheid op. En zo breng ik nog vijf dagen in de barrio’s door. Ik spendeer er mijn laatste geld aan kleine noodzakelijkheden voor de familie, help met klusjes, hou me bezig met de kinderen van haar zuster en word op de koop toe nog ‘papa’ genoemd door haar eigen dochtertje. Vijf dagen eerder wou ik niets liever dan naar huis gaan, maar nu valt het me toch wat zwaar om te moeten vertrekken. Maar ja, als het geld op is ...

 

Ik ben dan wel niet in Haïti geraakt, maar ben toch blij dat ik nog op één of andere manier iets heb kunnen betekenen. Het ironische is dat ik net op weg terug naar huis de meest bruikbare tips krijg van enkele hulpverleners en een missionaris. Nu weet ik dus hoe ik mijn volgende missie beter moet aanpakken. Wordt vervolgd?