ik West-Vlaams, jij West-Vlaamst, wij West-Vlaamsen

het dialectdossier

25/04/2022
🖋: 

“Ma kuunst is exprès per ongeluk, tis de leer van et heduld, et hlas tot aan de rand hevuld, de koffiekring op de krant. De stem die ut je kele brult, tis de bult a je tegen de lamp loopt, ma morsen is pas morsen ajet afdroogt!” Brihang brult door mijn koptelefoon terwijl de trein Aarsele langsboemelt. Een zucht ontvlucht mijn mond, weer thuis. Jacques Brel kan alleen maar het West-Vlaamse landschap in zijn gedachten gehad hebben tijdens het schrijven van Vlaanderen mijn vlakke land. Je merkt het meteen: lange uitgestrekte velden van pret*, anjoens*, kowle* en patatten* langs kilometers van zwynekoteriien*. Veld naast veld, kotje naast kotje, kerktoren naast kerktoren, een vast en vertrouwd patroon. Het heeft iets idyllisch, iets rustgevends om omringd te zijn door een volk dat kalmte kan vinden in de kleinste hoekjes.

Historisch gezien is de West-Vlaamse taal een samenraapsel van verschillende lokale dialecten afkomstig uit Noord-Frankrijk, West-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen. Op linguïstisch vlak is het West-Vlaams intrigerend omdat het een vreedzame symbiose vormt van een Germaanse en Romaanse taal. Een assiete komt van assiette, een cornisjong is nog steeds een augurk en stoffoasje is een koepelterm voor verschillende soorten textiel- en bouwmateriaal. We hebben het werkelijk allemaal. Daarom is het ook niet uitzonderlijk dat veel West-Vlamingen, of toch zeker zij die dicht bij de Franse en/of Waalse grens wonen, vloeiend tweetalig zijn. Een grappig feit is dat het West-Vlaams als taal nog steeds wordt gesproken in de gebieden van voormalig Frans-Vlaanderen. Zo kan ik als West-Vlaming met een ‘ik red me wel’-kennis van het Frans toch zonder problemen converseren met een inwoner van Duinkerke, Calais, Rijsel of Atrecht.  

Sociaal tegenover onze omwonende vrienden zijn wij West-Vlamingen zeker, maar daarbovenop zijn we nog efficiënt ook. Als een van de weinige dialecten in Vlaanderen kappen we zinnen zodanig af dat een volledige zin gehalveerd kan worden. Ke mie gejeund lik e keun in 't ves ges kan vrij vertaald worden als ‘Ik heb mij zodanig geamuseerd als een konijn in het verse gras.’ De rest van Vlaanderen ziet ons misschien als Babylonische brabbelwezens, maar er zit veel wijsheid verborgen in onze zinnen en gezegden. Neem nu de uitdrukking met de poepers zitten. Met de poepers zitten heeft niet direct iets te maken het achterwerk, al kan er een lichte link gevonden worden. Belangrijk ook is dat bij de uitspraak de nodige handbeweging wordt gemaakt. Vingers en duim komen samen in een punt en worden ritmisch van en naar elkaar toe gebracht. Iemand die met de poepers zit, is iemand die enorm veel schrik heeft voor iets, sterker nog, die persoon zal zich laf opstellen ten opzichte van de angst. Bijvoorbeeld, iemand moet een presentatie geven en is enorm bang om deze presentatie te doen. Bij aanvang van zijn of haar beurt kan die persoon besluiten uiteindelijk de presentatie niet te geven en gewoon weg te lopen van de verantwoordelijkheid. Zo iemand zat duidelijk met de poepers.  

Van angst kunnen wij West-Vlamingen natuurlijk goed meespreken, in Flanders fields where the poppies grow between the crosses row to row zit in ons bloed. We ademen de oorlogsverhalen over den Dutsch uit terwijl we geregeld tijdens een wandeling een obus langs de baan vinden. Onkruid vergaat niet, zeggen ze toch? Hetzelfde geldt voor de oorlogsrestanten en de bussen Engelsen en Canadezen die hun weg vinden langs onze tractorwegen. Iets wat we eigenlijk gemeen hebben met die Engelsen is het babbelen alsof we een hete patat in onze mond hebben. Negaties als jatndoet* en jammoajakendoet* zijn schering en inslag. Ik parafraseer, wanneer iemand een opinie poneert zoals 'Ik heb gehoord dat ze aan het werken zijn aan het spoor tussen Lichtervelde en Tielt', kan het antwoord wel eens negatief zijn: 'Jammoajakendoet, ik heb gehoord dat het tussen Tielt en Deinze was!'  

Maar wees gewaarschuwd! Deze eigenaardige introducerende gids tot de taal der totetrekkers* is nog maar het begin. Want het West-Vlaams is zelfs nog onderverdeeld in verschillende regiolecten. Kizzegems is niet hetzelfde als Ostènds en dan is er nog de algemene haat vanuit alle regio’s voor Popèrings. Zelfs de kleinste gemeenten en hehuchten kennen onderlinge rivaliteit doordat ze woorden anders uitspreken. Neem nu Koolskamp en Ardooie, twee kleine gemeenten op een kilometer van elkaar in hartje West-Vlaanderen. Koolskampenaren spreken over skool*, skaar* en skoen*, terwijl Ardooienaren liever sjhool*, sjhaar* en sjhoen* gebruiken. Als klap op de vuurpijl heeft de gemeente Koolskamp geen eigen grootwarenhuis en moeten ze voor hun inkopen naar de dichtstbijzijnde Delhaize in Ardooie. Je kan je al inbeelden wat voor spraakverwarringen daar kunnen optreden. Bepaalde regio’s hebben zelfs hun eigen topografische naam los van hun officiële naam. Bachtn de Kupe staat bijvoorbeeld voor het gebied achter de rivier de IJzer en de Westhoek is voor sommige West-Vlamingen gewoon al Vrankryck, want ze klappen daar Fransch.  

Zoals eerder vermeld is de link met het Frans nooit ver te zoeken. Nu we toch in de Westhoek zijn; er is een formidabel woord dat de West-Vlamingen uit de Westhoek zich eigen hebben gemaakt: pimpampoentje. Zoals de vele allitererende p's die in het woordje voorkomen zijn pimpampoentjes ook vaak met veel. Het heeft meerdere stippen, fladdert in het rond en doet stinkende pipi wanneer het bang is. Jawel, het is een lieveheersbeestje! De etymologie van een pimpampoentje leidt zoals vele West-Vlaamse woorden naar het Frans. Oorspronkelijk was papeljoentje een verzamelwoord voor alle vliegende insecten. De naam papeljoentje is dan weer afkomstig van het Franse papillon wat vertaald kan worden als vlinder, ook een vliegend insect. Zalig hoe de wereld aan elkaar hangt.   

Nu ik jullie toch al een korte inleiding heb gegeven tot de wereld achter het bordje 'hier stopt de beschaving' wil ik nog eventjes enkele stereotypen de wereld uit helpen. Niet alle West-Vlamingen hebben een tractor, maar ieder gezin beschikt wel over een vlijmscherp patattenmesje. Wat we met dat mesje doen, is grootmoeders grootste geheim. De zee, beste lezers, is ook vanuit het zuidelijkste punt van West-Vlaanderen nog steeds vijftig minuten rijden, inwoners van Eeklo (Oost-Vlaanderen) staan er al in een half uur. En vraag vooral niet aan een West-Vlaming om over muggen te praten, dat is pijnlijk voor zowel de vrager als de spreker. Een muh* is een muh en meer wil ik er ook niet meer over kwijt. En ten slotte zijn wij niet alleemaal platte boeren, ik zie ons eerder als gecultiveerd met een hoek af. Een vuil vlekje hier of daar, het maakt allemaal niet uit, want morsen is pas morsen als je het afdroogt.

 

*Verklarende woordenlijst 

Pret = prei 
Anjoens = ajuinen 
Kowle = kool  
Patatten = aardappelen  
Zwynekoterijen = varkenskoten  
Jatndoet = neen hoor 
Jammoajakendoet = helemaal niet hoor 
Totetrekkers = een groep die grappige bekken kan trekken 
Skool/sjhool = school 
Skaar/sjhaar = schaar 
Skoen/sjhoen = schoen 
Muh = mug