helden van het strand

in mijnen tijd

15/10/2017

VERLEDEN  Elk jaar huurden mijn grootouders een huis in Oostduinkerke, een dorp tussen Koksijde en Nieuwpoort. De dijk is er driehonderd meter lang, en de cafés en restaurants zijn in de laatste dertig jaar onveranderd gebleven. De hele maand augustus zaten mijn grootouders daar en elke week mocht een ander gezin eens naar zee komen. Die week aan zee, dat was het hoogtepunt van de vakantie.

Niets schept zo'n band tussen neven en nichten als samen een fort bouwen op het strand. We schepten verwoed zand uit de ringgracht om het midden van het fort te versterken. We riepen bevelen naar elkaar om ervoor te zorgen dat onze voeten toch nog dertig seconden langer droog zouden blijven. Wanneer we dan met z’n allen op het fort stonden terwijl de vloed zijn best deed ons bouwwerk te verzwelgen, staken we onze plastieken spades in de lucht en brulden we onze overwinningskreet naar de meedogenloze golven.

We gingen vissen op de pier van Nieuwpoort, met grote netten die je met een katrol naar omhoog moest hijsen. Dat deden we net snel genoeg om de zeven garnalen, drie sardientjes en de verdwaalde pladijs te beletten om weg te zwemmen. Wanneer de emmer vol petieterige visjes in de kofferbak zat, gingen we een pannenkoek eten om de rijkelijke vangst te vieren: dit jaar wel vier grote vissen gevangen! Met een mond vol chocoladesaus keerden we triomfantelijk terug om de visjes te bakken, een waar feestmaal.

 

 

HEDEN  Mijn grootouders zijn ouder nu. De kleinkinderen ook. Niet iedereen heeft tijd voor een weekje zee in augustus, de meesten van ons moeten studeren of werken. Veel van de neefjes en nichtjes hebben nu ook een lief dat mee moet, waardoor we niet meer in het huis in Oostduinkerke zouden passen. Oma en Opa gaan nog steeds naar zee in augustus, maar voor drie weken in plaats van een maand. Ze zitten nu in een klein appartementje met zicht op de duinen, en op de zee als je over de balustrade van het balkon leunt.

De kleinkinderen gaan voor een paar dagen, spreken af wie wanneer kan rijden, of de lieven meekomen. We gaan nog altijd wandelen op het strand, maar Oma is niet meer goed ter been, dus iemand blijft bij haar op de dijk. We gaan nog steeds een pannenkoek eten, maar nu met een frisse pint in plaats van een Fanta. Het is niet beter of slechter, gewoon anders.

 

 

TOEKOMST  Zolang Oma en Opa nog kunnen, zullen ze naar de zee gaan. Zolang Oma en Opa naar zee gaan, zullen wij een pannenkoek gaan eten en onze voeten in het zand steken. En daarna waarschijnlijk ook nog, maar daar denken we nog niet aan. Later, nog later, zullen onze eigen kinderen een fort bouwen op het strand, het opkomend water tarten met hun plastieken emmertjes en schepjes, en een strijdkreet brullen naar de golven.