sociale cognitie

microscoop op wetenschap
25/09/2014
🖋: 

Sociale cognitie is een redelijk nieuw, maar erg relevant domein in de psychologie. Bij CAPRI, het Collaborative Antwerp Psychiatric Research Institute, koppelen Anke Temmerman en Javier de la Asuncion dit begrip aan respectievelijk bipolaire stoornissen en schizofrenie. Ze gaan kijken hoe verschillend een gezonde controlegroep en schizofrene of bipolaire personen reageren op sociale situaties.

bipolaire stoornis

Bipolaire stoornissen hebben als voornaamste kenmerk een verstoorde stemmingsregulatie. Er is tegenwoordig echter ook duidelijk sprake van (sociaal-)cognitieve stoornissen. Deze maken dat bipolaire personen zelfs in een fase met normale stemmingsbuien het moeilijk hebben met het dagelijks functioneren. Er wordt dus gestreefd naar een verbetering van de sociaal-cognitieve functies bij bipolaire personen. Om dit te kunnen bereiken, is er eerst onderzoek nodig waarbij deze functies duidelijk worden bestudeerd.

 

Bij het onderzoek naar deze bipolaire stoornissen zijn er opdrachten op verschillende onderzoeksniveau's. Bij het low-level gaat men zich onder andere focussen op emotieherkenning, zoals het reageren op gezichten. CAPRI werkt met expliciete en impliciete emotieherkenningstaken. Bij de expliciete proef wordt er aan de proefpersonen gevraagd om aan de hand van gewone foto’s de emotie te benoemen. Bij de impliciete proef werkt men met gekleurde foto’s van emotionele gezichtsuitdrukkingen. De deelnemers moeten bij deze taak enkel de kleur benoemen. Men merkte echter op dat de reactietijd trager wordt naarmate de gezichtsuitdrukking meer overeenstemt met je eigen emotie op dat moment. Emoties die overeenstemmen met de eigen gemoedstoestand eisen immers meer aandacht op. Dit fenomeen bundelt men onder de term ‘stemmingscongruente bias’. Verder wordt er onderzocht of bipolaire personen neutrale gezichten overeenstemmend met hun eigen stemming gaan percipiëren. Er wordt dus gekeken of neutrale gezichten door bipolaire personen als positief of blij worden aanzien wanneer ze zelf (hypo)manisch zijn, of negatief en verdrietig overkomen wanneer ze depressief zijn.

 

Op een hoger niveau zijn er ook verschillende sociaal-cognitieve domeinen. Hierbij worden er zowel low- als high level-functies betrokken. Men kan hierbij bijvoorbeeld sociale besluitvorming gaan onderzoeken. Dit gebeurt aan de hand van een ultimatum game, waarbij er steeds tien euro verdeeld wordt onder jezelf en een fictief persoon. De fictieve persoon beslist hoeveel geld je krijgt. Enerzijds gaat er gekeken worden naar in hoeverre de patiënten met bipolaire stoornissen eerlijke en oneerlijke verdelingen gaan aanvaarden en weigeren in vergelijkingen met gezonde controlepersonen.* Anderzijds wordt er gekeken of het zien van een positieve of negatieve emotionele gezichtsuitdrukking van de fictieve persoon de beslissing gaat beïnvloeden. Wanneer je de geldsom weigert, ongeacht de verdeling, krijg je ook niets. Het is dus het verstandigst om steeds akkoord te gaan, maar men ziet bij de controlegroep dat er meestal geweigerd wordt wanneer het om minder dan twintig procent van het bedrag gaat.

 

schizofrenie

Om het gedrag van personen te vergelijken in dit onderzoek, wordt er ook hier gebruikgemaakt van oefeningen die gebaseerd zijn op emotieherkenning. De deelnemers voeren twee taken uit, één keer congruent en één keer incongruent. Bij de congruente taak verschijnen er boze en blije gezichten op een computerscherm en moeten de proefpersonen de blije gezichten naar zich toe trekken met behulp van een joystick. Dit zou een natuurlijke handeling moeten zijn, net als het wegduwen van de boze gezichten. De incongruente taak houdt net het omgekeerde in; het wegduwen van blije gezichten en het aantrekken van boze gezichten. Wanneer men de reactietijden van deze twee taken gaat vergelijken, gaat men opmerken dat de incongruente taak langer gaat duren. In welke mate deze reactietijden gaan verschillen tussen de patiënten met schizofrenie en de controlegroep wordt nu nog verder geanalyseerd.

 

Wanneer we nog een stapje verder gaan, bereiken we het intermediaire niveau. Hier wordt een zogenaamde 'sociale Simon-taak' gebruikt waarbij de mate van zelf-andere integratie gemeten kan worden. Een proefpersoon wordt alleen voor een computerscherm gezet waarop met willekeur rode en blauwe bollen gepresenteerd worden. De proefpersoon moet enkel drukken op een knop wanneer bijvoorbeeld de rode bol getoond wordt. Via een elektro-encefalografie (EEG)** merkt men op dat er vrijwel geen bijkomstige activiteit of inhibitiepatroon is wanneer de andere kleur op het scherm verschijnt. Wanneer er een andere persoon naast de proefpersoon gezet wordt, komt sociale cognitie om het hoekje piepen. De nieuwe persoon B heeft de opdracht om bij de andere kleur af te drukken. Wanneer men nu opnieuw de EEG bekijkt van de eerste proefpersoon, persoon A, zal er een veel sterker inhibitiepatroon opgemerkt worden op de momenten dat hij niet moet duwen. Met andere woorden, persoon A wordt beïnvloed door de actie die persoon B moet uitvoeren, hoewel de opdracht in wezen dus niet is veranderd.

 

Uit de data blijkt dat patiënten met schizofrenie niet extra gaan inhiberen wanneer ze iemand naast zich hebben zitten. Het lijkt er dus op dat zij de opdracht van de medespeler niet in die mate integreren zoals gezonde personen dat doen en daardoor ook geen extra moeite moeten doen om hun actie te inhiberen wanneer zij niet aan de beurt zijn om te drukken. Dit wijst voorzichtig naar verstoorde hersenprocessen wanneer deze mensen zich in een sociale context bevinden. Toch zien we ook dat ze net als de gezonde controlepersonen trager zijn op de incongruente trials wanneer er iemand naast hen zit. Dit houdt in dat kennelijk sociale cognitieve processen anders kunnen zijn op gedragsniveau dan op EEG-niveau. Er moet dus rekening gehouden worden met meerdere processen bij de verwerking van sociale cognitie. Bij volgende onderzoeken zal men dus goed moeten opletten naar welke deelprocessen men net wil gaan kijken.

 

de resultaten

De testfase van beide onderzoeken is nu afgerond en de data wordt momenteel geanalyseerd. De bevindingen van deze studies kunnen bijdragen aan de kennis van de ziektebeelden, aangepaste remediatieprogramma’s en aan de ontwikkeling van nieuwe medicatie. Sinds de jaren vijftig focust de medicatie voor schizofreniepatiënten zich immers op de zeer opvallende symptomen zoals wanen en hallucinaties. Deze medicatie kan deze symptomen goed onderdrukken, hoewel men merkt dat de medicatie nog steeds erg veel bijwerkingen vertoont. Het sociaal functioneren van de patiënten wordt nog steeds niet bevorderd. De laatste tien tot twintig jaar is men daarom al meer en meer op zoek gegaan naar medicatie of therapievormen waarbij men de neurocognitie wil verbeteren bij schizofreniepatiënten. Wanneer de sociaal-cognitieve processen verbeterd kunnen worden, gaan de patiënten zich weer beter kunnen integreren in de maatschappij.

 

 

* Vooral deze eerlijkheidsoverwegingen zijn boeiend, aangezien dit echt om een hogere orde van sociale cognitie gaat. Behalve sommige apensoorten zijn er immers weinig dieren die met eerlijkheid bezig zijn.

** Een EEG is een methode waarmee men elektrische potentiaalverschillen van de hersenen kan registreren en zo dus toelaat om de hersenactiviteit te onderzoeken.