ze wilde liever pizza

kortverhaal

04/01/2021

“Dus dit was het dan?”

“Ik vrees van wel, ja. Sorry, het ligt niet aan jou.”

Tuurlijk. Ze dumpt me hier en nu, en dan ‘ligt het niet aan mij’. Een pleister veel te klein voor de pijn die ik ergens ter hoogte van mijn ribben gewaarwerd. 

“Zullen we wel nog even samen eten? Ik heb best wel honger. Friet misschien?”

Ik probeerde als eerste reactie de leegte in mijn lijf te wijten aan een tekort aan voedsel.

“’s Goed. Maar ik wil eigenlijk liever pizza.”

Uiteraard. Ze wilde liever pizza.

 

Maanden verstreken en ik kon haar maar niet uit mijn hoofd zetten. Ik moest en zou haar terugzien, maar zo impulsief zonder plan aan haar deur gaan staan, daar had ik de ballen niet voor. Ik werd pizzaboy. Je weet wel, zo van die vlotte jongens die als gevaarlijke zotten op een scooter de straat door razen. Liefst van al haar straat. Bestelling na bestelling wachtte ik ongedurig tot haar straatnaam op het scherm met bestellingen zou verschijnen. Maar hoe verder mijn shifts vorderden, des te meer vreesde ik voor een vruchteloze onderneming.
 
Tot die ene avond in april. De zon had een hele dag geschenen en leek nog lang niet aan ondergaan te denken. Mijn collega was in de keuken luidkeels met I Knew You Were Waiting van George en Aretha aan het meekwelen, en plots zag ik het: een bestelling die in haar straat geleverd moest worden. BBQ Chicken met extra olijven en een XL Quattro Staggioni. Vreemd genoeg leek ook haar smaak in pizza’s de laatste tijd te zijn veranderd. De deur van de keuken ging open en ik kreeg de twee dozen in mijn handen geduwd.

 

Voor ik het wist, bevond ik me in het midden van een drukke avondspits, racend richting het huis waarvan ik vastberaden wist dat het niet alleen de eindbestemming van mijn levering, maar ook de plek was waar ikzelf thuishoorde. Te zijn, te blijven, en nooit meer weg te moeten zijn geweest. Aan het naambordje op de hoek van haar straat sloeg ik af, zo euforisch dat ik de bocht haast uitvloog. Op de drempel bleef ik staan, om mezelf een houding te geven, mijn moed bijeen te rapen en overdreven – als in een filmscène – stevig op de bel te drukken.

 

Een grote man deed open. Hij keek verward, ik nog verwarder terug.
“Pizza?” sprak ik ongemakkelijk uit, nagenoeg vergeten wat de rol van mijn aanwezigheid eigenlijk was. De deur van de hal ging open en daar stond ze. We keken elkaar aan, en ik hem, en hij ons.  
“Euh, sorry, wij hadden eigenlijk frietjes besteld”, zei de – verdomme – veel te knappe gast, compleet in de war.

 

De deur klapte voor mijn neus dicht. Aan de grond genageld keek ik naar de dozen in mijn handen en zag ik dat ik me uit vervoering van huisnummer had vergist. Ik bracht de buren hun pizza en nam die avond zelf nog ontslag. Veel kon ik toch niet meer voor haar betekenen. Ze had hem en die dekselse friet.