wie niet weg is, is gezien

kunst op de campus

07/03/2021

Er zijn plaatsen waar simpelweg bestaan geen performance hoeft te zijn, plaatsen waar je ongezien en ongehoord blijft. De bibliotheek op de Stadscampus is … niet een van die plaatsen. Wanneer ik tevergeefs op een stille manier mijn inboedel bijeen probeer te rapen, heb ik het gevoel dat elke student binnen een straal van vijf meter geïrriteerd opkijkt om mijn poging. Mijn aftocht gaat vergezeld met lampen die net wat helderder schijnen wanneer ik in hun buurt kom (waarom?) en het idee dat mijn hakjes een hels kabaal maken voor elke mens present. De zuilengalerij bij het Hof van Liere is gevuld met een menigte van napraters, rokers en studenten die beide categorieën met glans combineren. Ligt het aan mij of kijken ze allemaal naar me om wanneer ik me een weg naar het B-gebouw baan? Ogen in de rug maken me gek.  

En dus vlucht ik weg, als een voortvluchtige crimineel, voor überhaupt gezien worden, alsof ik me presentabeler voel wanneer niemand het kan zien. Het zijn slechts ogen, slechts nieuwsgierigheid, misschien zelfs maar ingebeeld van mijn kant, en toch is het te overweldigend. Ben ik dat niet meer gewend, onder de mensen komen? Waarschijnlijk. Gelukkig is de rest van de campus er nog, waartoe ik mezelf wellicht geen toegang mag verschaffen zonder legitiem excuus. Is mentaal welzijn een geldige reden? Laten we het hopen. Een verdieping hoger in het B-gebouw vind ik mijn heilzame eenzaamheid en voor ik het weet, sla ik nog een klein halletje in om terecht te komen in het ABC-gebouw, een bijna niet te vinden annexe gebouw.  

  

impliceren en maskeren  

Op de verlaten eerste verdieping van dat ABC-blok(je) hangen een vijftal werken, telkens ondertekend met A. Goew. Aan de haast klinisch witte muren vallen de kleurrijke tekeningen op. Elk werk bestaat uit fijne lijnen en details. Daardoor wordt het al snel enigszins overweldigend en desoriënterend: er is niet een hoofdzaak, geen concreet subject van Goews aandacht. Mijn blik dwaalt, verdwaalt, verzaakt aan de realiteit. 25/60 dwingt oogcontact af met de ogen als enige rustpunten op de drukke tekening. Op het eerste gezicht lijkt het een relatief eenvoudig werk, maar wanneer ik het oogcontact verbreek, zie ik een wegrennend meisje. Haar paardenstaart onthult de bladeren, de natuur die een motief vormt in de vijf werken. Rondom de twee meest herkenbare figuren komen de bladeren en takken terug, maar ook moeilijk te herkennen silhouetten en details. Goew impliceert dat er iets is, maar stelt onmiddellijk de vraag: wat denk jíj? De werken spreken in hun implicaties, maar laten zich enkel horen in de persoonlijke beschouwing. Dus blijf je niet nog even? Raak je niet een moment of twee verloren in de groene, bruine, oranje, blauwe of rode cadans? Laat je je blik niet even leiden door de manipulatieve compositie, probeer je je niet even te verzetten tegen die zachte dwang om de details te ontdekken? Leen je niet even je stem aan de kunst?  

 

De werken spreken in hun implicaties, maar laten zich enkel horen in de persoonlijke beschouwing.

 

Een gebouw verder negeer ik de beklemmende hoogtevrees om de brug over de Agora te trotseren. Onder me zie ik andere studenten nietsvermoedend verdergaan met hun dag, maar ik, ik kijk op hen neer vanaf dit platform voor mij alleen. Nu ja, helemaal alleen ben ik niet: Clowns van Michaël De Clercq groet me aan het einde van de brug, twee clowns die me in een bijna impressionistische compositie breed toelachen vanaf hun balkon. De Clercq is een Antwerpse kunstenaar, geboren in het Borgerhout van 1981. Hij speelt met evenwicht binnen zijn werk: de hoofdpersonen in zijn werken gaan dikwijls een conflict aan met natuurwetten. Soms winnen ze, soms verliezen ze. Maakt het werkelijk uit? De plaats van Clowns is dan ook gepast. Net zoals het schilderij meters en meters boven de grond zweeft, zweven de twee hofnarren van UAntwerpen in hun eigen schilderij. Achter hen lijkt een appartementsblok te zijn, of is het een gevangenis? Clowns is een venster naar een andere wereld – of beter: een venster vanuit een andere wereld. Het biedt geen inkijkje in hun wereld, maar kijkt juist naar ons. Met een brede glimlach, dat wel. De zwarte balustrade is het meest concrete aspect van het schilderij; de rest bestaat uit snelle penseelstreken en felle kleuren om een beeld te vormen dat de aandacht meters de hoogte in trekt. Net zoals Goew speelt De Clercq met implicatie en suggestie in plaats van alles duidelijk uit te werken, maar hij schildert met minder fijne lijnen en levert op die manier een speelser resultaat af. Een klein, ander universum in het E-gebouw. Ik weet niet of ik moet teruglachen. De twee clowns lijken het me wel te vragen – een dartel verzoek om een vriendelijk gezicht te midden van de nietszeggende muren, maar tegelijkertijd begin ik mensen met een clownfobie te snappen. De grap is er snel af.  

  

pirouette in de nis  

Ik zeg mijn verhoog vaarwel en glip weg naar het R-gebouw, in de rotsvaste overtuiging dat er daar geen mensen zijn om te moeten ontwijken. Het gelijkvloers bewijst mijn ongelijk; een trap hoger kom ik vier onbekenden tegen. Het is moeilijk om me in te beelden hoe ik De Onbekenden van Inge De Belder niet eerder zag, moet ik eerlijk bekennen. Hoe mooi ik de vier werken ook vind, ik was eerder toch meer bezig met mijn volle blaas dan te loeren naar de muren naast de toiletten van het R-gebouw. De Belder is een Antwerpse kunstenares, nu woonachtig en werkzaam in Zeeuws-Vlaanderen. In hoofdzaak is ze beeldhouwer en graficus. De Onbekenden is een reeks van vier werken, telkens een zwart vlak met een silhouet in beweging. Ze lijken te dansen, elk apart, verzonken in gedachten en in isolatie. Zijn ze alleen, of zijn ze te druk bezig met zichzelf om bezig te zijn met de zwarte gevangenis waarin ze zich bevinden? Ze kijken niet naar me, alsof ik er niet ben, en misschien ben ik dat ook niet, misschien dans ik ook maar in mijn eigen zwarte vlak, een perpetuum mobile in pirouette. Mis je de ander als je jezelf herkent in alles om je heen? Op die manier werkt de plaatsing van De Onbekenden wel: ze hebben geen blik nodig. En toch. Ik voel me een voyeur. Gelukkig maar dat een onbekende dringend naar het toilet moet en de deur openzwaait met een flair die me uit mijn trance haalt. Volstrekte isolatie bestaat alleen maar in een zwart vlak, met zorg geschilderd door De Belder.  

 

Misschien dans ik ook maar in mijn eigen zwarte vlak, een perpetuum mobile in pirouette.

 

Er is iets verslavends aan zoeken, schiet er door mijn hoofd. De campus bruist altijd van het leven; uitgestorven oasen zijn moeilijker te vinden dan een trap op te gaan, maar het houdt me niet tegen. Een verdieping hoger trekt S 55 van Geo Sempels mijn aandacht. De zachte kleuren steken fel af tegen de donkere gang die me naar de aula R.201 wil leiden. Geo Sempels was een Vlaams-Brabantse schilder, geboren in 1926 en gestorven in 1990. Zijn schilderkunst was abstract en hij stond bekend om zijn groots gevoel voor expressie en harmonie. Zijn veelvuldig gebruik van de gulden snede sluit daarbij aan: de correcte verhouding en enig gevoel voor eendracht zijn belangrijk in zijn werk. De fijne lijnenchaos van Goew vind je niet snel bij Sempels terug, evenmin de afwezigheid van kleuren van De Belder. Sempels kiest resoluut voor een zacht kleurenpalet en expressieve non-figuratie in S 55. Wat stelt het voor: een fantoom, of is dat een schaduw erachter? Hebben geesten schaduwen? Het schilderij heeft iets malafides, alsof het exact weet wat het is en ik niet, alsof het exact weet wat ik ben. Of is dat iets wat ik erin zie? Misschien beeld ik het me in. Hoe abstract S 55 ook is, het spreekt. Schreeuwen doet het niet: het palet is te zacht, de tanden van de contouren zijn eraf gezaagd, maar de abstracte dictie van het schilderij zegt evenveel.   

  

blik op de toekomst  

Ik heb genoeg muren om me heen gehad, bedenk ik me, genoeg donkere nissen, genoeg zwarte vlakken om in te verdwalen, genoeg lijnen als een doolhof, genoeg toeschouwers vanaf hun balkon. Ik zet koers naar de Mutsaardstraat, naar de tuin die daar toegang biedt tot de campus van de faculteit Ontwerpwetenschappen en de Koninklijke Academie van Schone Kunsten. Een groot beeld van Matthijs Ignaas Van Bree groet me, gemaakt door Jean Baptist De Cuyper, die het ter ere van zijn leermeester maakte. Van Bree was een Belgische kunstschilder die als jonge snaak les volgde aan de Academie en er als iets minder jonge snaak leraar en later directeur werd. Ook De Cuyper volgde een opleiding aan de Academie. De sculptuur vormt op die manier goede reclame voor de opleiding moet ik zeggen: het monumentale standbeeld doet levensecht aan, vol kleine details die een beeld verschaffen van wie Van Bree was. Achter hem staat een torso, wellicht een verwijzing naar zijn portretkunst en zijn leraarschap. Hij overziet de tuin en elke student die hier binnenkomt met een vredig en wijs ogend gezicht, een eeuwige blik op de toekomst. Geen veroordeling genre ‘De jeugd van tegenwoordig!’ te bespeuren. 

 

Een directeur van het verleden schijnt een licht op het heden, een lantaarn van vroeger voor het nu, voor de toekomst die hij zelf niet meer zal meemaken.

 

Ik zet me neer op een bankje nabij Van Bree. Een vluchtige blik doet denken dat de beste heer een ferm glas vasthoudt, maar een beter oog bevestigt dat het om een lamp gaat. Het voelt gepast: een directeur uit het verleden schijnt een licht op het heden, een lantaarn van vroeger voor het nu, voor de toekomst die hij zelf niet meer zal meemaken. De taak van een leraar: het pad belichten voor wat nog komen zal, in de hoop meegebouwd te hebben aan een net iets mooiere wereld. Hoeveel studenten heeft Van Bree al voorbij zien komen? Hoeveel elke dag, hoeveel na een tijdje nooit meer omdat ze hun leven toch op een ander pad zagen? Hoeveel vriendschappen, romances, verhoudingen ergens daartussenin zag hij opbloeien en hoeveel zag hij er verbrijzeld worden door onbegrip of onwilligheid of slechts de tand des tijds? Hoeveel kansen zag hij, zowel ten volle benut als genegeerd als ware het een vervelende vlieg diep in de nacht? Nu, nu ben ik het enige schouwspel om naar te kijken. Alleen, op mijn bankje, een moment van rust gevonden. Ik kijk naar hem op. Zie me, dan zie ik jou. Is dat niet waar kunst om draait?