pleidooi voor open access

hoe wetenschappelijke tijdschriften verdienen aan universiteiten

26/03/2022

Over publicatiedruk is al veel gezegd en geschreven en zal nog veel gezegd en geschreven worden. De plaats waar academici de resultaten van hun onderzoek gepubliceerd moeten krijgen, ontsnapt tot dusver gemakkelijk aan het debat. Ik sprak over de rol van wetenschappelijke tijdschriften met Trudi Noordermeer, departementshoofd bibliotheek en archief van UAntwerpen, en Els Schaerlaekens, hoofd afdeling elektronische informatie van UAntwerpen.

Het belang van onderzoek is de jongste jaren alleen maar toegenomen en dat heeft niet in geringe mate te maken met het belang dat aan publiceren wordt gehecht. Wie veel publiceert, rendeert en mag dromen van een succesvolle academische carrière. Wie niet publiceert, bestaat niet. Het is echter interessant om in te zoomen op de tijdschriften waarin academici de bevindingen van hun onderzoek gepubliceerd moeten krijgen. Dan gaat het niet over Flair of Humo, maar over gespecialiseerde bladen die een eigen gewicht hebben. Liefst publiceer je in A1-tijdschriften, dat zijn de meest toonaangevende. En als het even kan in A1-tijdschriften met een hoge impactfactor, die vertelt hoe vaak een tijdschrift wordt geciteerd. Hoe vaker geciteerd, hoe hoger de impactfactor, hoe mooier de publicatie op je cv staat. Maar wie zijn de drijvende krachten achter deze wetenschappelijke tijdschriften eigenlijk? Hoe gaan ze te werk? Hoe betrouwbaar zijn ze? En wat is hun impact op de werking van de universiteit?

 

gigantische prijsstijgingen

“Het eerste wetenschappelijke tijdschrift werd ruim 350 jaar geleden gepubliceerd in Londen”, vertelt Noordermeer. “Het doel was wetenschappers laten communiceren over hun wetenschappelijke bevindingen. Zo heeft het honderden jaren gefunctioneerd. Met het verloop der jaren kwamen er uitgevers op de proppen die zochten naar auteurs, voor kwaliteitscontrole zorgden, de peer review organiseerden en het drukwerk en de distributie op zich namen. Dit heeft zo gewerkt tot midden jaren negentig met de intrede van het internet dat aan de basis zou liggen van een grote transitie, waarbij de gedrukte tijdschriften almaar meer vervangen werden door digitale varianten.”

“Al vanaf de jaren zeventig zijn er klachten over de hoge prijzen van de tijdschriften, de serials crisis”, gaat ze verder. “Het aantal individuen met een abonnement verminderde snel en vooral instituties als bibliotheken en archieven werden de abonnees. Het is zo dat uitgeverijen in het begin veel moesten investeren in de digitale infrastructuur. Niettemin blijven de prijzen gigantisch stijgen. Per jaar gaat het dan nog altijd over stijgingen van 2% tot 6%. Dit heeft als effect dat alleen rijke landen abonnementen kunnen kopen en grote delen van de wereld vrijwel worden uitgesloten van nieuwe kennis. In totaal betaalt onze bibliotheek jaarlijks 3.8 miljoen euro. In dit bedrag zitten 7.000 boeken, maar het overgrote deel geven we uit aan abonnementsgelden.”

“Begin jaren 2000 werd het model van open access naar voren geschoven. In dat model is wetenschappelijke kennis vrij toegankelijk. De redenering hierachter: het meeste onderzoek wordt betaald door de belastingbetaler en het is maar wat normaal dat die dan toegang zou hebben tot de publicaties. Bovendien doen door de universiteit betaalde academici niet alleen het leeuwendeel van het onderzoek, tegelijk doen ze daarnaast gratis peer reviews voor de tijdschriften en ze zitten in de editorial boards van de tijdschriften. Ze doen dat allemaal kosteloos.”

 

"Academici houden een afhankelijkheidssituatie in stand."

 

“De A1-tijdschriften zijn de tijdschriften die aan peer review zijn onderworpen”, vult Schaerlaekens aan. “Een ingediend artikel wordt eerst nagelezen door een aantal onderzoekers in hetzelfde domein. Het zijn de uitgevers die op zoek gaan naar peer reviewers. Nalezen gebeurt door de onderzoekers zelf. En inderdaad, de reviewers doen dat gratis. Het hoort bij de job van professor. De uitgeverij regelt de bijbehorende adminis - tratie.” Noordermeer voegt hieraan toe dat het nalezen ook noodzakelijk voor je cv is. “Als je je als onderzoeker hiervan afzijdig houdt, kun je een academische carrière op je buik schrijven. Daarom stappen academici wereldwijd in dat verhaal mee en eigenlijk houden ze zo een afhankelijkheidssituatie in stand.”

 

machtige monopolisten

Dan is het reeds aangehaalde open access toch de oplossing, of niet? “Ik ben een grote voorstander van open access. Alleen is het effect van het hele open access-model dat we momenteel alleen maar meer betalen”, stelt Noordermeer. “Om als academicus open access te kunnen publiceren, moet je bijbetalen aan de uitgeverij waardoor de kosten extra oplopen. Dan spreken we over bedragen van 1.500 tot 6.000 euro. Het voordeel is dat de informatie dan over de hele wereld snel te lezen is. We zitten nu in een transitie van abonnementenmodel naar open access-model en naar mijn gevoel zal dat nog enkele decennia duren.”

Dan stel ik me als simpele ziel de vraag hoe het komt dat wetenschappelijke tijdschriften zo machtig zijn. Schaerlaekens antwoordt: “Om onderzoekers te evalueren, moeten ze zich aan elkaar meten. Zo zit het systeem nu eenmaal in elkaar. Er wordt dan niet naar persoonlijke aspecten gekeken, maar men poogt de kwaliteit van onderzoekers te meten op basis van kwantificeerbare parameters zoals het aantal publicaties en het aantal citaties.”

“Ik heb vijftien jaar geleden in Jemen gewerkt”, vertelt Noordermeer. “Dankzij open access konden medici toen wetenschappelijke inzichten lezen. Vele delen van de wereld zijn afgesloten van belangrijke wetenschappelijke informatie. Dat vind ik een fundamenteel oneerlijk systeem. Om dat te veranderen, zal ook de evaluatie van de jonge mensen die een academische carrière ambiëren moeten veranderen. Had Einstein nu geleefd, had hij het als wetenschapper waarschijnlijk niet gered. Hij publiceerde niet genoeg en het was allemaal veel te weinig en te kort.”

“Academici hebben zelf ook wel eens geprobeerd tijdschriften op te richten”, weet Noordermeer. “Maar dan moesten ze zelf kwaliteitscontrole doen en auteurs zoeken. Ze richtten zich liever op het voeren van onderzoek en die tijdschriften werden verkocht aan commerciële uitgevers.”

“Er zijn heel grote verschillen tussen uitgeverijen”, vertelt Schaerlaekens. “Een handvol is verantwoordelijk voor de zeer hoge prijzen. Dat zijn beursgenoteerde bedrijven met investeringsfondsen die er alles aan doen om hun winst te maximaliseren. Dit zijn niet alleen winstmakers, het zijn ook de innovatieve uitgeverijen die bijvoorbeeld snel op de elektronische kar zijn gesprongen. Daarnaast heb je de societies, geleerden binnen een vakgebied die samen een tijdschrift uitbrengen. Die bieden kwalitatieve titels voor heel redelijke prijzen aan en maken winst om te kunnen voortbestaan en hun personeel te kunnen/blijven betalen.”

 

onderhandelingsmarge

Dat alles klinkt niet alsof de universiteit in de meest riante onderhandelingspositie zit. “Dat klopt”, bevestigt Schaerlaekens. “Je kunt kiezen om een abonnement te nemen of niet. Pas vanaf het moment dat je niet ingaat op een prijsvoorstel van de uitgeverij, heb je een zekere onderhandelingsmarge. Met de grote uitgeverijen onderhandelen we niet in ons eentje, maar samen met de andere universiteiten en wetenschappelijke instellingen. In zo’n geval spreek je niet over tienduizenden euro’s, maar over miljoenen. Dan heb je wel iets in de pap te brokken.”

“Slechte deals blijven niet duren. We evalueren onze abonnementen. Hierbij kijken we naar gebruik, naar administratieve toegang, naar klachten van gebruikers enzovoort. Als de kwaliteit ondermaats is, wordt het abonnement geannuleerd. Het lijkt misschien soms dat onderhandelen op tafel slaan is, maar wat wij willen, is dat we afspraken kunnen maken die we voor lange tijd kunnen volhouden, die duurzaam zijn voor de universiteit zelf, die de onderzoekers en de studenten materiaal bieden en die tegelijk voor de uitgeverij acceptabel zijn.”

“Je kunt moeilijk zeggen dat de markt van de wetenschappelijke tijdschriften een concurrentiële markt is”, weet Schaerlaekens. “De grote uitgeverijen worden groter en de kleintjes hebben het moeilijk om op te vallen tussen de anderen. Je kunt het vergelijken met de krantenmarkt waarbij één uitgeverij talrijke merken onder haar hoede heeft met een dichte concentratie tot gevolg. Als je als bibliotheek bepaalde tijdschriften wilt kopen en die worden door een bepaalde uitgeverij uitgegeven, kun je dus niet naar de concurrentie lopen voor een vergelijkbaar tijdschrift.”

 

"Had Einstein nu geleefd, had hij het als wetenschapper waarschijnlijk niet gered."

 

Zomaar dure tijdschriften niet aankopen blijkt ook niet vanzelfsprekend. “Onze onderzoekers moeten koste wat het kost toegang hebben tot bepaalde tijdschriften”, gaat Noordermeer verder. “Sommige van die tijdschriften kosten 10.000 euro per stuk, maar zijn noodzakelijk in onze collectie.”

“Iets waar we fier op kunnen zijn en wat specifiek is voor onze bibliotheek, is dat er in nauw overleg met de faculteiten wordt samengewerkt”, aldus Schaerlaekens. “Ik sluit geen deals zonder dat de faculteiten daarbij betrokken partij zijn en zonder dat ze de kans hebben gekregen om aan te geven of de titel belangrijk is. Dat maakt ook dat we altijd een inhoudelijke toets hebben en dat uitgevers niet met praatjes wegkomen. Docenten geven feedback en geven bijvoorbeeld aan of iets te duur is voor wat het is. Dat is een ongelofelijke steun in het onderhandelingsproces omdat je rechtstreeks voor je onderzoekers werkt. Dit vormt een kwaliteitsgarantie voor onze bibliotheek. Eigenlijk zijn het de faculteiten die de collectieopbouw inhoudelijk ondersteunen.”

 

op naar duurzamere modellen

“We hebben nu al vele elementen aangehaald die ervoor zorgen dat het runnen van een wetenschappelijke uitgeverij tot één van de meest lucratieve zaken op dit moment in de wereld maakt, legaal welteverstaan”, aldus Noordermeer. “De vraag wat het kost om een wetenschappelijk artikel te publiceren, is bron van geanimeerde internetdiscussies onder bibliothecarissen”, vult Schaerlaekens aan. “De consensus is nu dat het voor een wetenschappelijk tijdschrift ongeveer 1.500 euro kost om op een kwalitatieve manier een artikel te publiceren. Dan hebben we het ook over de verspreiding, de archivering en de meer technische kanten van de zaak.”

“Alles zit achter paywalls”, verzucht Noordermeer. “Ik mag alleen mensen die ingeschreven zijn op UAntwerpen toegang geven tot wetenschappelijke tijdschriften waarop UAntwerpen is geabonneerd. Wel kan iedereen die 18 jaar of ouder is voor 10 euro lid van onze bibliotheek worden en dan kan je ter plekke toegang krijgen tot de databanken en elektronische tijdschriften. Als walk in user. Maar van thuis uit kan dat niet.”

Voor Schaerlaekens is open access de toekomst. “Bij een abonnement wordt er een contract gesloten tussen de uitgeverij en UAntwerpen waarin staat dat je het product mag gebruiken binnen onze universiteit met als gevolg dat je als student van de UGent of elders niet zomaar toegang kunt krijgen tot onze collectie. Voor sommige wetenschappelijke disciplines werkt het abonnementenmodel prima. Het publicatiemodel doorduwen werkt daar moeilijker, denk aan humane wetenschappen en de rechten. In andere disciplines zoals de deeltjesfysica ligt dat anders: waarom zouden onderzoekers die internationaal allemaal samenwerken een abonnement afsluiten? Om de publicaties te lezen die ze allemaal samen hebben geschreven?”

“Daar ga je zeker naar open access”, gaat Schaerlaekens verder. “Met de verdere evolutie van het internet kunnen data aan elkaar worden gekoppeld; overheidsinformatie aan wetenschappelijke resultaten. Daar hebben we open data voor nodig die niet gebonden zijn aan licentievoorwaarden gesloten met private partners. Of dat veel minder gaat kosten, is maar de vraag. Je hebt infrastructuur nodig, IT’ers, computers, projectleiders en ook de juridische aspecten verdwijnen niet. Maar we kunnen er meer mee dan wanneer we het gewoon aan uitgeverijen laten.”

“We stimuleren open science en open research. Dat is het beleid van de universiteit, ook in de rest van Vlaanderen. Wij geloven daar ook in. Maar we zitten in een transitieperiode waarbij het nog enkele decennia betalen geblazen zal zijn. Alvorens met duurzame modellen werken de norm zal zijn, moet het systeem nog wat meer vastlopen”, besluit Noordermeer.