literaire overpeinzingen

lezen in een ontleesde tijd

25/03/2022

Sla om de zoveel maanden een krant naar keuze open en de kans is groot dat je een artikel tegenkomt dat hel en verdoemenis predikt over de leescultuur in het Nederlandse taalgebied. De dagen nadien stromen er dan ook steevast lezersbrieven binnen van enerzijds oude knarren die ‘die vermaledijde jeugd met hun Netflix en Instagram’ berispen op hun inferieure mediaconsumptie, en anderzijds boekenliefhebbers die pleiten voor een verlaagde drempel in het literatuuronderwijs, in de hoop dat de jeugd het tóch maar eens op kan brengen een boek open te slaan. Waarom beroert de discussie over literatuur de gemoederen zo? dwars sprak een academicus en een schrijver over wat ‘literatuur’ nu eigenlijk is, het belang van dat soort werken en de toekomst van het lezen. 

Erik Vlaminck is 68, gerenommeerd schrijver, lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren en zelfbenoemde ‘oude mens’. Samen met Frank Willaert, (nu emeritus-)professor Taal- en letterkunde aan UAntwerpen, is hij mede-initiatiefnemer voor de creatie van een canon van de Nederlandstalige literatuur. Het belang dat hij hecht aan klassieke literatuur valt dus enigszins te raden. Luc Herman, 63, is decaan van de faculteit Letteren en Wijsbegeerte aan UAntwerpen, is professor in de narratologie en specialiseert zich op het werk van Thomas Pynchon, een (voor de interviewer van dienst, althans) moeilijk te doorgronden postmodernistische schrijver van Amerikaanse komaf. Het enige vak dat hij naast zijn werkzaamheden als decaan nog doceert is crime fiction: “Daar doe ik nog wel eens wat algemene uitspraken over literatuur, dus zo ben ik ongetwijfeld ook in dit interview terechtgekomen.” 

 

de wetten 

Literatuur, dat ongrijpbare begrip, wat is dat nu eigenlijk? Als maatschappij accepteren we dat werken van Harry Mulisch en Louis Paul Boon tot de ‘literatuur’ behoren, maar wat maakt het dat de Harry Potterreeks daarbuiten zou vallen? Vlaminck geeft zijn persoonlijke definitie: “Ik maak voor mijzelf weleens het onderscheid tussen lectuur en literatuur, onder de heel expliciete voorwaarde dat ik het ene niet minder waard vind dan het andere. Voor mij is iets literatuur wanneer een auteur een pak gedachten, emoties en ideeën inpakt in woorden, op een zodanige manier dat die bij een lezer een complexe veelheid aan emoties en gedachten en ideeën teweegbrengen. Die hoeven tussen lezer en auteur niet hetzelfde te zijn. Lectuur is dan voor mij wanneer de auteur heel doelbewust een bepaalde emotie inpakt in woorden zodanig dat de lezer diezelfde emotie er weer uithaalt. Spanning, bijvoorbeeld: de auteur legt spanning in een boek en de lezer haalt dat er weer uit.” Deze scheiding tussen lectuur en literatuur is allesbehalve zwart-wit: “Er zit zeker een grijze zone tussen deze twee uitersten. En laat dat allemaal maar grijs zijn. Ik kan dat met mijn definitie dan wel mooi in twee categorieën indelen, maar niks past daar écht in. Alles zit in een grijze zone. Let it be!” 

 

Een juiste definitie van literatuur heeft een sociologische grondslag. 

 

Herman kijkt door een meer academische bril. “De definitie van Vlaminck lijkt mij de definitie van een purist: mijn overtuiging is dat literatuur heel moeilijk, misschien zelfs helemaal niet te definiëren is. Toen ik weleens voor een klas op de middelbare school stond om over literatuur te praten, startte ik altijd met een slide waarop stond: ‘literatuur is wat de leraar of lerares zegt dat het is.’ Ik ben ervan overtuigd dat een juiste definitie van literatuur een sociologische grondslag heeft. Dat neemt natuurlijk niet weg dat individuele lezers recht hebben op hun eigen specifieke definitie, maar je geeft er wel mee aan dat er bepaalde processen zijn waardoor je binnen een bepaalde groep tot een definitie van literatuur kan komen.” 

Een boek heeft volgens Herman dus niet per se een intrinsieke waarde die het een literair werk maakt: “In mijn hoogstpersoonlijke definitie van literatuur zit de notie ‘intellectuele uitdaging’ als een kenmerk van wat voor mij belangrijke literatuur is. Dat betekent niet dat andere teksten dan onmiddellijk onbelangrijk worden. Het belang van een auteur zoals Joyce of Pynchon is ingegeven door mijn begrip van een universiteit en mijn idee van de universitaire studie van literatuur. Als student Taal- en letterkunde moet je uitgedaagd worden door teksten. Aangezien ik deel uitmaak van het universitaire systeem, is dat gegeven essentieel voor mijn definitie. Er zijn daarnaast processen en omstandigheden waardoor je als individu op een bepaald moment, in een bepaalde omgeving, tot een specifieke definitie van literatuur komt. Deze definitie heeft dan wel te maken met duidelijke kenmerken van bepaalde teksten, maar die kenmerken zijn absoluut niet in steen gegrift, en kunnen door de tijd en omgeving veranderen.”  

 

rituelen 

Of een roman nu intrinsiek literair is of dat haar literaire status ontleend wordt aan sociologische processen daargelaten, Herman en Vlaminck lijken beiden graag te zien dat leescultuur bevorderd wordt. Zo vertelt Herman mij vol enthousiasme over het leesoffensief, een initiatief van de Vlaamse overheid om jongeren meer aan het lezen te krijgen, en vertelt Vlaminck me hoe hij begaan is met het lot van de Nederlandse klassiekers: “Wanneer ik in Parijs of in Londen een krantenwinkel binnenspring, vind ik daar ogenblikkelijk alle mogelijke Franse of Engelse literatuur, maar de Nederlandse, die vind je hier niet, daarvoor moet je vaak zelfs naar het antiquariaat. Dat was zoiets wat onze ogen uitstak: hoe is dat godverdomme mogelijk, wij hebben ook goede klassieken, maar die stoppen we zelf in het verdomhoekje. Met het ontwikkelen van die canon wilden wij dus een knuppel in het hoenderhok gooien. Dat wij hier nu over literatuur zitten te praten lijkt mij dan ook een teken dat we op de goede weg zijn.” 

 

Hoe is dat godverdomme mogelijk, wij hebben ook goede klassieken, maar die stoppen we zelf in het verdomhoekje. 

 

Toch rijst de vraag of we ons überhaupt wel zorgen moeten maken om het feit dat er minder gelezen wordt. Herman denkt dat lezen nog altijd een meerwaarde kan bieden: “Ik denk aan een onderzoek waarbij de auteurs proefondervindelijk denken te kunnen stellen dat fictie lezen je theory of mind, het vermogen om intenties en motivaties toe te kennen aan anderen, vergroot. Door het lezen zou je meer begrip kunnen opbrengen voor perspectieven van anderen omdat je inziet wat hun motivaties zijn.” Hij maakt daar nog wel een kanttekening bij: “Ik ben zelf tamelijk sceptisch wat betreft dat onderzoek: er is gebleken dat het niet gereproduceerd kon worden, en dat is nooit goed als het om empirisch onderzoek gaat. Ik heb dus wel mijn vragen bij de overtuiging dat literatuur goed zou zijn voor iedereen.” 

 

van oude mensen, de dingen, die voorbijgaan… 

Ik vraag me af of we datzelfde vermogen, dat we vroeger uit boeken haalden, tegenwoordig niet gewoon uit andere media halen. Herman ziet die verschuiving door de jaren heen ook in zijn klassen: “Het is gewoon zo dat jongeren door de jaren heen veel visueler zijn geworden. Ik kan dat zelf bijna elke week in mijn les vaststellen: als ik een clipje laat zien op YouTube en ik stel daar vragen over, komen daar spontaan veel meer reacties op dan wanneer ik een vraag stel over een passage uit een roman. Lezen wordt meer en meer als een inspanning gezien: het is ook gewoon makkelijker om in de zetel te ploffen en Netflix aan te zetten.” 

Zowel Herman als Vlaminck zetten dus ook graag eens een serie op en beamen beiden dat dat ook geen inferieure activiteit is, vergeleken met het lezen van een boek. Toch benadrukt Vlaminck dat er wel een verschil is tussen de twee: “Ik denk dat series de grootste concurrent zijn voor literatuur, en laat dat ook maar zo; concurrentie moet er zijn. Maar iets wat literatuur wél kan bieden en een serie niet, is dat literatuur veel meer een appel doet op de persoonlijke fantasie en creativiteit van de lezer. Wanneer je leest, maak je je eigen film. Ik zal nooit, wat vaak gebeurt in boeken en waar ik me weleens aan erger, een halve pagina wijden aan of mijn hoofdpersoon nou een grote man is met brede schouders en met borstelige wenkbrauwen. Laat de lezer zich daar vanzelf een beeld bij vormen. Dat heb je bij televisie niet, daar krijg je dat allemaal voorgeschoteld.” 

 

het woud der verwachting 

Je kan het verminderde leesplezier van jongeren en de daarbij horende ontlezing aan van alles wijten: misschien zijn alternatieve media wel gewoon interessanter, wellicht is de aandachtsspanne van jongeren niet meer wat ze geweest is … Hoe krijgen we jongeren nog aan het lezen in een tijd waarin zoveel indrukken en stimulansen om elke hoek voor het oprapen liggen? Vlaminck gelooft niet dat de tijdsgeest zo enorm veel veranderd is. “Toen ik meer dan vijftig jaar geleden op de middelbare school zat, zaten er in mijn klas ook maar twee of drie die écht boeken lazen. En die grote verhalen over de ontlezing, 't zal wellicht wel hè, maar ik blijf denken dat die kleine kern van echte boekenlezers nog steeds intact is.” Volgens Vlaminck zijn het juist die kleine groepjes die gestimuleerd moeten worden: “Net zoals je bij wiskunde ook een paar moeilijke onderwerpen moet aanbieden voor de mensen die daar graag mee bezig zijn, moet je bij literatuur hetzelfde doen; waarschijnlijk zitten er dan ook tussen die niet mee zijn of weinig interesse hebben: breng voor hen ook evenveel respect op.” 

 

Ik blijf denken dat die kleine kern van echte boekenlezers nog steeds intact is. 

 

Beiden zijn het erover eens dat leesplezier de grootste prioriteit moet zijn in het onderwijs. Herman licht toe: “Ik zou zeggen dat het nog altijd belangrijk is om klassieke literatuur in de algemene vorming mee te nemen, als je maar zeker bent dat die het leesplezier niet gaan vergallen. Daar heb je in de eerste plaats leraars en leraressen voor nodig, die van een klassieke tekst iets kunnen maken wat leeft.” Vlaminck vult aan: “Probeer die leerling maar eens een halfuur bij een boek te houden, net zoals de turnleraar eens zal proberen zijn leerlingen drie kilometer te laten lopen. Bij sommigen zal het lukken en bij sommigen niet, maar probeer 't maar eens. Een leraar moet zelf enthousiast zijn, dat is één ding, maar hij moet ook tolerant zijn, vooral voor degenen die niet mee zijn. Bied die klassieke literatuur maar aan. Wie daarvoor valt is winst, maar alle andere mensen hebben evenveel gelijk.”