DE WITTE VAN HET HAGELAND

cultuur

15/01/2024
🖋: 

Niets zo leuk als op een koude novemberdag met je rubberen laarsjes in een moeras gaan ploeteren. Dat dacht ik tenminste. In het kader van het vak ecosysteembeheer trok ik, samen met twee medestudenten, met de auto en het goede humeur op zak naar de Papenbroek. In dat Diestse moeras zouden wij aangeleerd krijgen wat moerasbeheer precies inhoudt. Het werd een bewogen dag, waarin ook de Basiliek van Scherpenheuvel, de Abdij van Averbode en mijmeringen over gedateerde Vlaamse films hun plaats kregen.

De Diestse Papenbroek

Mijn goede humeur verdween direct bij aankomst. Bij het parkeren maakte ik met de auto een verkeerd manoeuvre en klonk er een vreselijk geluid. Al aarzelend uitstappend mat ik de schade op: een gescheurde bumper als resultaat van een aanrijding met een misplaatste steen. Mijn humeur had net als de bumper een serieuze dreun gekregen, maar ik ging verder naar de excursie. Elk jaar snoeit Natuurpunt de houtkant langsheen het moeras. Onze taak bestond uit het verslepen van die gesnoeide boompjes naar een verhakselaar. Het repetitieve karakter van het werk maakte het moerasbeheer tot een mooie bezinning. Precies wat ik na mijn ongeluk nodig had.

Hoe meditatief het ook was, na twee uur ploeteren in het slijk hadden we het ook wel gezien. We besloten de Papenbroek tijdens de middagpauze te verlaten en namen de auto om enkele toeristische hoogtepunten van het Hageland te ontdekken. Als eerste reden we door Zichem, het legendarische dorp uit De Witte van Ernest Claes.  De roman uit 1920, die de fratsen die de Witte uithaalde met zijn moeder, de dorpspastoor en de strenge boer Coene beschrijft, was een succes. De populariteit van het werk maakte van de Witte het symbool van het kattenkwaad van de vroeg twintigste-eeuwse plattelandsjeugd.

De verfilming van Edith Kiel en Jan Vanderheyen uit 1934 werd een megasucces. Zelfs vier weken na de première liepen de Antwerpse cinema’s nog elke dag vol voor De Witte. Het stadsvolk amuseerde zich kostelijk met de rurale volkse kolder. Rijdende door Zichem maakte ik een bij de haren getrokken vergelijking tussen mezelf en de Witte. Ook ik had kattenkwaad uitgehaald (zie auto), en net als de Witte, die in het boek misdienaar werd na zijn schuldinzicht, zou ik proberen om mijn fout te vergoelijken met een katholiek manoeuvre. Onze volgende stop was het bedevaartsoord Scherpenheuvel.

De Basiliek van Scherpenheuvel 

De Basiliek van Scherpenheuvel is een uniek gebouw: haar grondplan is een zogenaamde zevenster, verwijzend naar de Zeven Smarten van Maria. Die vorm bepaalt op zijn beurt het zevenhoekige grondplan van de stad. De pleinen rond de kerk zijn vernoemd naar de Habsburgse aartshertogen Albrecht en Isabella, die ze in 1627 openden. Dat zij het bedevaartsoord stichtten tijdens de Tachtigjarige Oorlog met het protestantse noorden, gaf de kerk een politieke lading. Ze is een elegant samenspel van wereldlijke en spirituele macht.

Die politieke lading verloor Scherpenheuvel al jaren geleden. Wat overblijft is een bedevaartsoord met tearooms, restaurants en winkels met heiligenbeeldjes. Van die commercialisering was binnen in de basiliek weinig te merken. Het gekroonde beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel was prachtig in haar eenvoud. Ik besloot te midden van deze mariale verering een kaars aan te steken voor de geschonden auto. Kwaad heeft het zeker niet gedaan, maar een week later raamde de garagist de kosten wel op zo’n duizend euro. Veel hulp heeft dat kaarsje dan toch niet geboden? Kan je de Moeder van God zelfs vragen blikschade aan je wagen te vergoeden?

Als ik het gastenboek, dat in een van de zijkapellen lag mag geloven, is Maria de laatste jaren juist wel zeer vrijgevig geweest. Het boek bevatte honderden pagina’s met dankwoorden en verzoeken voor de Heilige Maagd. Daarin merkte ik ook meteen op dat het herstellen van materiële schade nooit echt Haar focus geweest is. Ene Rita wenste bijvoorbeeld: “Lief Vrouwke, Help onze zoon dat hij niet moet geopereerd worden.” Een andere gelovige had dankwoorden voor Onze-Lieve-Vrouw: “Bedankt voor alles en de bekomen gunsten. Bedankt voor de liefde en het geluk en de gezondheid van mijn dierbaren.” Na al deze goede werken mag de Moeder van Zeven Smarten wel eens rusten van mij. Ik neem het Haar niet kwalijk.

De Abdij van Averbode  

Omdat één katholieke bezienswaardigheid op een dag niet genoeg was, en omdat het Hageland nu eenmaal een overvloed aan katholiek erfgoed bezit, besloten we om de Abdij van Averbode aan te doen. Kon het toeval trouwens groter zijn? De Witte zijn verhaal eindigde ook in Averbode. In de originele vertelling van Claes zette hij zijn katholieke roeping verder en trad hij in als broeder. In De Witte van Sichem, de verfilming van Robbe De Hert uit 1980, zagen kijkers de Witte tijdens de laatste scène ook in Averbode, maar dan in de drukkerij die de abdij tot de jaren negentig bezat. Hij was er aan het werk als hedendaagse arbeider in de jaren tachtig. Op magische wijze was van het oude Vlaanderen uit 1901, waar de rest van de film zich in afspeelde, geen sprake meer.

De Hert ging met zijn verfilming voorbij aan de oppervlakkigheid van de originele versie uit 1934. Bij hem waren de fratsen van de Witte niet om mee te lachen. Ze schetsten een beklijvend beeld van de armoede die Vlaanderen rond de eeuwwisseling kende. De film toonde de kiemen van de omwentelingen die de twintigste eeuw zou gaan kennen. De arbeidersbeweging had hier haar rol in, maar de rurale onvrede werd in de eerste plaats verbeeld door de persoonlijke rebellie van de Witte zelf, die een meer volkse inslag kende. Hij leidde een opstand na het lezen van De leeuw van Vlaanderen, de roman van Hendrik Conscience.

De taferelen uit De Witte van Sichem leken in quasi niets op het Vlaanderen van 1980, waarin de kijker zich bevond. De leefwereld van de Witte had meer gemeen met de maatschappij van de aartshertogen uit 1627, met haar samenwerking tussen katholieke en adellijke macht, dan die van de kijker. Tachtig jaar later was, door secularisering en industrialisering, van die oude machten, naast enkele relieken zoals de Abdij van Averbode, nog weinig over. Wat wilde De Hert ons dan zeggen met die laatste scène, waarin de twee tijdvakken in elkaar overlopen? Kunnen we volgens hem van de sociale strijd rond de eeuwwisseling wél nog iets leren, in ons geëmancipeerde Vlaanderen van nu? Ik weet het niet, maar mijn geschonden auto leek me toen ik me in Averbode deze bedenking maakte opeens niet meer zo belangrijk.