de gang

kunst op de campus

25/03/2022

Wandel je mee? Er is een labyrint hier, kijk maar, en ik heb een Ariadne nodig die me de weg wijst, de rode draad tussen jou en mij en de gangen van de universiteit waar ik de resten van mijn onbezonnenheid kwijtspeel, les na les, besef na besef. Ik verlies ze sneller dan ik eerst had gedacht, maar ik verlies mijn aandacht in de kaders aan de muur evengoed. In deze gang hoef ik eigenlijk niet te zijn, maar ik ben er toch. De gang verbindt de communicatiedienst van UAntwerpen met het Hof van Liere. Het glas nodigt uit, de hoeveelheid gesloten deuren vragen je om weg te gaan: ga terug naar de bloeiende binnentuin, weg van gang HvL.022 geregeerd door Pjeroo Roobjee.

Pjeroo Roobjee is een Gents kunstenaar die in elke culturele onderverdeling zijn gading vindt: van literatuur tot muziek, van tekeningen tot gedichten. Door het volk/met het volk past in dat rijtje. De acht litho’s combineren poëzie en tekeningen, in zwart-wit en in fleurige kleuren. Het gebruik van de lithografietechniek creëert een zekere afstand. Door te inkten op bijvoorbeeld kalksteen bekom je in spiegelbeeld een gedrukte prent, zoals de acht te zien in de gang. Roobjee staat bekend om zijn bonte verzamelingen van allusies naar demonen, boeken en theaterstukken, satire en natuur die doet denken aan een oerwoud. Hij ziet creativiteit als een erg dubbel iets: kunst zit vol wil om de realiteit zoals die nu is te veranderen, maar zulke wil leidt even vaak tot zelfdestructie als tot revolutie. Die dubbelheid keert terug in Door het volk/met het volk: de verschillende werken vormen paren. De zwart-wit tekeningen vinden hun bontgekleurde tweelingzus in de gang. Tussen hen in hangen frasen in drie talen. Zonder meer zonder context meegegeven – wie, in vredesnaam, zijn Hans, Roger en Zulma? – of misschien, ach, misschien ken ik er wel simpelweg niet genoeg van. Wie ben ik, tenslotte? Ik heb niets te zoeken in de gang. 

Op het eerste gezicht komen de gekleurde litho’s ietwat kinderlijk over, bijna alsof ze niet helemaal thuishoren op een universiteit. De kleuren kloppen wel – aarde is bruin, lucht is blauw – maar zijn net te fel om realistisch te zijn, te artificieel om rustgevend te zijn. Maar schijn bedriegt. Niet zozeer de kleuren, maar wel de composities en texturen zijn ingewikkelder dan het op het eerste zicht leek.  De litho’s beelden landschappen af, maar ze zijn eerder te vinden in een fantasieland dan in België. Bonte bergen, heuvels met strikjes, biefstukken die als planten uit de bodem groeien … Roobjee speelt met de werkelijkheid in zijn kleur. De ongekleurde versies tonen meer complexiteit dan verhuld wordt in de onstuimige kleurenpaletten: hoewel de strikjes en biefstukken blijven, krijgen de kunstwerken een rouwende air. De exuberantie verdwijnt, de fantasie blijft. Maar wat heb je aan creativiteit zonder vrolijkheid? Wie ben ik om het te zeggen? Uiteindelijk ben ik slechts een studentje en wordt Pjeroo Roobjee niet in mijn lessen besproken. Ik heb niets te zoeken in de gang. 

De humoristische, misschien platvloerse noot in de werken is kenmerkend voor Roobjee, dat weet ik wel. Vooral de zwart-wit lijntekeningen tonen hun fallische voorliefde in de hoekjes van hun rechthoekig bestaan maar al te graag. Verborgen in het gras, zwemmend in de zee, vogelvrij in de lucht. De Gentse kunstenaar neemt de ernst van de hedendaagse kunstwereld liever niet al te serieus en is graag wars van allerlei normaliteiten, ondanks de ogenschijnlijke banaliteiten van boompjes, huisjes, beestjes in Door het volk/met het volk. Het contrast tussen de kunstwerkstelletjes brengt vervreemding teweeg, enig onbegrip wellicht. Welke reeks komt door het volk? En welke reeks toont zich bereid om met het volk te zijn? De frasen tussendoor, waar gaan die over? Ik mis iets, maar tegelijkertijd heb ik elk werk al minstens tien keer gezien. Is er niets anders te zien in de overdaad aan kleurvlakken en lijnen dan de absurditeit van wat een landschap kan zijn? Opvallend is dat het volk waarover de titel spreekt afwezig blijft. Zie het volk in de lijnen, zoek maar. Wat overblijft, lijkt meer de gevolgen van het volk te zijn. De frasen als flarden uit conversaties, sluimerende gedachten doorheen de landschappen die wij achtergelaten hebben. Het volk is nooit weg. En ik ook niet. Maar ik heb niets te zoeken in de gang. 

De verschillen tussen de paren intrigeren me. Kleur omvat meer, biedt meer, maar de zwart-wit versies tonen wat ze hebben in meer detail. De een kan niet zonder het ander, maar de flarden van frasen scheiden hen. Een obstakel, of maïzena voor de niet-identieke tweelingen. Het blijft in het midden, denk ik, maar tegelijkertijd is dat een beslissing van mijn kant. Daar hangen ze, netjes in het midden, zo recht als het volk ze hangen kan. Ze zeggen veel, maar niets waarmee ik tot een ander besluit kan komen. De fantasie is verdronken in de kleuren en zwarte lijnen; die van mij heeft zich ten gronde gestort. Door het volk/met het volk nodigt uit tot reflectie, maar geeft geen geheimen prijs. De frustratie van net niet begrijpen heerst, trekt aan, stoot af. Elk werk is omvat door bladeren of door stenen, maar evengoed door een guirlande van een eigengereide mening. Hier zijn, hier staren en wachten tot de rode draad me te binnen valt, lijkt even eigenwijs. De wijsheid in pacht voor het finale antwoord lijkt overmoedig, binnen handbereik tegelijkertijd. Wil ik het nog vinden? Uiteindelijk heb ik niets te zoeken in de gang.