cobra’s in zwart gras

kunst op de campus

25/04/2022

Een ooit gemaakte onbenullige opmerking, een vreemd uitziende vrouw op straat, een gekke plaatsnaam bij het voorbijrijden of een onverklaarbaar schilderachtige zonsondergang door het dakraam van je zolderkamer … Uit het oorverdovende dagelijkse lawaai maken zich altijd een paar indrukken los, om dan wekenlang te blijven sudderen in je hersenpan. Onbeduidende ervaringen die, misschien juist door hun vergeetbaarheid, tijdens elke douche, wasbeurt of stofzuigronde weer de kop opsteken. Zo ben ik dagenlang tevergeefs bezig geweest de zwarte krabbels van Pierre Alechinsky naar mijn achterhoofd te degraderen. 

De kwelling begon op een gure donderdagmiddag. De zeldzame aprilsneeuw was nog maar net opgedroogd toen ik me geheel nuchter tussen de dronken wiskundigen van de buitencampus bevond. Toen ik op den duur de kou, de felgekleurde gocarts en de bedenkelijke muzieksmaak van de plaatselijke dj niet meer kon verdragen, strompelde ik een willekeurig gekozen gebouw binnen van campus Middelheim, die ik voor het eerst bezocht. Nadat de overweldigende gewaarwording van stilte en eenzaamheid eindelijk over mij heen gespoeld was, viel mijn oog half op de doeken die de muren van dit vreemd gevormde, bijna organische gebouw bevolken. Toen dacht ik nog dat de rondingen van de muren, de donkerte van de krochten en de hardheid van de stalen trap mij meer interesseerden. Misschien was het de korte nacht, misschien was het de lange dag, misschien zelfs het oorverdovende contrast tussen Laat de zon in je hart buiten en de oase van rust hierbinnen – ik dacht werkelijk even dat het kolossale, saaie en grijze tuincentrum-annex-kantoorgebouw zich in mijn greep had. Pas later, op een veel te luide bus 32 en daarna in een veel te stil bed, wist ik dat niet de grijze kolos, maar de zwarte, kribbige lijnen op de witte oppervlakken mij in hun greep hielden. 

De volgende morgen stond ik, als meegezogen door een mui in een verraderlijk kalm uitziende zee, weer op de stoep voor het unheimisch voelende gebouw. Deze keer wél met een missie; de confrontatie aangaan met dat wat de afgelopen negentien uur mijn volledige denkwereld had opgeslorpt. Ik had maar een ogenblik nodig om te beseffen waarom deze volledige overgave van mijn denkwereld had plaatsgevonden. Ik heb dit eerder gehad, dacht ik. Met boeken. Maar nooit met kunst. Dagenlang kan ik van slag zijn door een tragisch lot van een hoofdpersoon, maar als ik naar een Rubens kijk kom ik niet veel verder dan ‘mooi’, een Pollock of een Mondriaan kan me niet eens bewegen tot enige emotie of gedachte, afgezien van een ‘ik begrijp het niet’. Hoe anders kwam dit mij voor bij deze werken van Alechinsky. Deze werken spreken. Toen ik de trap besteeg en mijn confrontatie met het werk naderde, deden de drukken mij eerder denken aan oosterse kalligrafie dan aan een litho. Als in minuscule, monochrome tapijtjes van Bayeux volg ik een verhaal, en heeft het kleurloze, stilhangende werk al zijn statische eigenschappen verloren. Kan een schilderijenreeks literair zijn? Een spanningsboog hebben? Zelfs een begin en een einde, voor iedere onderworpene vrij te kiezen? 

De bovenste treden van de trap achter mij gelaten, staart de eerste massa aan zwarte kriebels mij aan. Als beelddenker probeer ik mij instinctief vast te klampen aan enige houvast. Ergens moeten toch wel een paar letters, een paar kruimeltjes context te vinden zijn? Een klein, archaïsch uitziend bordje linksonder het kunstwerk leest 

 

Pierre ALECHINSKY, 
Ne fêter ni l’an ni la vitesse , 1996 
Lithografie — SCHENKING MOBISTAR 

 

Mijn Frans laat het hier afweten. Iets met feesten, jaar en snelheid? Hoe wordt ni ook alweer gebruikt? Ik kom niet veel verder. Ergens ben ik teleurgesteld in mijzelf. Kon ik het dan écht niet laten? Moest ik weer zo nodig de letters ontwaren? Ben ik dan écht te laf om mij te laten overmeesteren door de kunst die mij al negentien uur en twaalf minuten in haar greep houdt in al haar puurheid? 

Ik kan niet anders dan meteen de kronkelende dreiging opmerken wanneer ik wat willekeurig links van het midden aan het schilderij begin en mij zoals de wijzers van een klok mee laat voeren door de raamvertelling. Ik zie kleine landschapjes en de dreiging van een wingerd die onheilspellend zijn tentakels over de vredigheid uitspreidt. Ik zie een vrouwelijk figuur naargelang de uren verstrijken steeds abstracter worden, desintegreren zelfs. Die abstractie is allesverzengend, is alles wat overblijft. Tegen het einde van de cyclus blijven slechts, in chronologische volgorde, kolkende waterstromen, surreële kubussen, vage schimmen en onmogelijke machinerieën over. 

Helemaal in het midden, groter dan de kleine prentjes rondom, heerst de verwarring. Als Van Gogh zijn Sterrennacht in het diepste dal van zijn krankzinnigheid had geschilderd, had het er zo kunnen uitzien. Het zwarte, lange gras, dat meer naar onkruid neigt, walst over de grond, kometen suizen cirkeltjes door de inktzwarte nachtlucht. Hier komen we tot de apotheose van de abstractie: de duisternis. Het verval kruipt over de argeloze onderdaan en verenigt zich met haar subject, zuigt hem leeg. Zoals een alzheimerpatiënt op zijn laatste benen. Zoals schimmel zich een sinaasappel toe-eigent. Zoals Alechinsky de afgelopen negentien uur en drie kwartier mijn denkkracht opzoog. Als wadend door een moeras moet ik al mijn kracht gebruiken om weer bij de bushalte te geraken. Een paar uur later streelt de middagzon mij wakker, het slijk nog om mijn voeten. Ik ben thuis, maar nog niet verlost. 

De maandag daarna bevind ik me voor Resumé. Wederom Alechinsky, wederom gebouw G en wederom SCHENKING MOBISTAR. Déjà vu? Het lijkt er verdomd veel op. Weer tref ik een (dit keer een fractie grotere) lithografie aan, zwart op wit, verdeeld in kleinere vlakjes. Weer ben ik als door een onzichtbare kracht naar de grijze, sfeerloze doch imposante moloch gelokt. Weer probeer ik een verhaal te ontdekken, moet er iets lineairs te vinden zijn op dit één-bij-anderhalve meter grote vlak. En tóch is het deze keer anders. 

Dit werk is op het eerste gezicht niet als een grote draaikolk die me probeert op te slokken. Dit werk heeft geen diep, duister hart, waaromheen zich een chronologie van verval wikkelt. Deze keer ben ik niet geïntimideerd, beantwoord ik niet met ziekelijke nieuwsgierigheid de roep van een sirene om mijn hoofd te verliezen in allesverzengende zwarte abstractie. Met een lichte huivering observeer ik weer het vrouwengezicht, neem ik weer de troosteloze geometrische ruimtes waar, zie ik de beelden die mij op de vorige lithografie tot de bodem hebben leeggezogen, maar de wanhoop blijft uit. Deze keer ben ik uitgenodigd. De korte blik die ik Resumé bij mijn vorige bezoek gegund heb, uitgeput, door dichtvallende ogen, maken de beklimming van de ijzeren wenteltrap licht. Maken mij klaar om neer te ploffen tegenover de oude man met het dikke boek op schoot, smachtend naar zijn kijk op het leven. Ook de wingerd heeft soms mooie bloemen. 

Resumé kan alleen maar van links naar rechts, van boven naar beneden ‘gelezen’ worden. Ik mag mee als reisgezel op een bedevaartstocht, een expeditie om de innerlijke demonen te laten varen, op zoek naar het ware bestaan. Waar de abstractie in het vorige werk donker was en chaos symboliseerde, is ze hier licht, voelt ze als een gids op een met gevaar doorwrocht pad. Onze pelgrims vertrekken onder een boom, en luiden vanaf daar hun zoektocht in. Gelijktijdig zwerven we door historie en belevingswereld, laten we ons leiden, om maar te zien waar we uitkomen. 

De meanderende paden kruipen eindeloos richting de horizon, door wuivende velden en opstuivende zandvlaktes, langs piramides, ziggoerats en heilige bomen, relikwieën van lang vergeten goden. Hypnose, verleiding, bedwelming, verwarring, en wederom een ontsnapping in het abstracte voltooien de tweede ‘regel’. Steeds raak ik verder de draad kwijt, verlies ik mezelf in deze microkosmos van een menselijk leven. Ik zie rook, micro-organismen, dreigende luchten, hoge bergen en diepe wenteltrappen, altijd weer uitkomend op een kikkerdrilachtige oersoep. Helemaal rechtsonder prijkt Alechinsky’s rode stempel, alsof hij wil zeggen: “Je zoektocht is ten einde, rust maar uit.” De autoritaire rode stempel kondigt het einde aan van het werk, maar verlost mij ook van de loodzware bankschroef die mijn hoofd de afgelopen tweeënnegentig uur en zesendertig minuten heeft moeten dragen. Op de bus vraag ik me af of Alechinsky, met wie ik zojuist de strijdbijl heb begraven, zelf ooit aan het lawaai van zijn zwarte krabbels heeft kunnen ontsnappen. 

 

We zijn overbelast. Tien radio’s fluisteren een volledige bloemlezing. Met duizend schilderijen voor ogen gaat de schilder naar het doek, en blijft steken in het slijk van zijn geheugen. 

- Pierre Alechinsky 
  Parijs, september 1953