Ze verovert de wereld. Aan een sneltempo. Zij. De 27-jarige Brusselse die opgroeide in een klein, Vlaams boerengat vlakbij het Kempische Pulderbos. Drie maanden na de geboorte van haar debuutroman Het Smelt, gaat dwars tegenover haar zitten. Ze vraagt ons wat wij studeren. Waarom we schrijven. Waarom we haar zo graag wilden spreken. De bescheidenheid achter de hype. Beste lezers, hier is ze dan: Lize Spit.
We kaatsen haar vraag terug. Wil zij nog (verder) studeren? “Eigenlijk wel. De studie Scenario aan het RITSC is op vlak van basiskennis vrij pover. Ik heb er nog wel eens aan gedacht om wat meer basiskennis op te doen. Geschiedenis bijvoorbeeld. Taal- en Letterkunde zou ik niet direct durven aanvatten. Ik heb schrik dat ik dan niet meer zou kunnen schrijven. Dat door al dat lezen en bestuderen van taal mijn woorden niet meer vanzelf zouden komen.”
debuterende bekendheid
“Veel journalisten die ik de laatste maanden heb ontmoet, vertelden me dat ze Taal- en Letterkunde zijn gaan studeren in de hoop ooit schrijver te worden. Daarna zijn ze de journalistiek in gegaan, omdat ze dachten dat ze niets meer toe te voegen hadden aan alles wat ze bestudeerd hadden.”
Dankzij je roman heb je al heel wat journalisten moeten trotseren. Je foto’s staan in tijdschriften en je gezicht komt op de televisie. Kun je nog onzichtbaar zijn?
“Het hangt er vanaf waar ik ben. In de Franstalige Brusselse wijken kan ik nog ongestoord rondlopen. In Vlaanderen is dat moeilijker. Zo kwam tijdens het winkelen laatst een verkoopster mijn handtekening vragen. Ze was heel vriendelijk, maar ik blokkeerde volledig. Ik besefte plots dat ik geen anoniem iemand meer was. Dat is een vreemde gedachte. Wat als die vrouw zou vinden dat ik maar een stukje pretentie was wanneer ik de kleren niet meer mooi terug kon opvouwen? Mensen weten opeens wie ik ben. Of denken dat toch te weten.”
Schrijven is het harnas dat ik draag.
“Dat zal wel even snel weer verdwijnen. Binnen een jaar is er iemand anders nieuw en dan kan ik weer gewoon mijn gangetje gaan. Het hangt er natuurlijk ook vanaf hoe je met die plots opgekomen bekendheid wil omgaan. Zo ben ik bijvoorbeeld gevraagd voor een testaflevering van De Slimste Mens en kledingmerken willen outfits sponsoren. Ik moet me heel bewust afvragen of ik een BV wil worden of enkel een schrijfster wil zijn.”
“Ik denk eigenlijk niet dat ik mee ga doen. Het heeft niet zoveel te maken met wat ik echt doe. Je bent gemakkelijk bezig met andere dingen en dan kom je niet meer aan schrijven toe. En schrijven is wat ik het liefste doe en waar ik me elke dag mee wil bezighouden.”
Lukt(e) het om alle dagen te schrijven?
“Tijdens het schrijven van mijn roman schreef ik inderdaad dag in, dag uit. Ik had een voorschot gekregen dat mij toeliet om bijna een jaar thuis te werken en dat heb ik ten volste proberen te benutten. Ik heb een kantoor aan de rand van de stad en daar trok ik iedere dag weer naartoe. Vanaf negen uur werkte ik hard door, om tegen vijf uur weer huiswaarts te keren en daar een avondlijke en nachtelijke schrijfsessie te houden. Enkel in het weekend ging ik niet naar kantoor. Maar ook dan werkte ik heel de dag en een groot deel van de nacht.”
De machine van mijn boek bleef maar ratelen in mijn hoofd.
“Soms had ik nachten na elkaar maar drie of vier uur slaap. Sommige nachten kon ik zelfs helemaal niet slapen. Nachtjes doorwerken, het heeft ook iets magisch. Alsof je echt even alleen op de wereld bent, want iedereen slaapt. Er gebeurt niets meer. Dat helpt heel erg om te werken, ik zat echt in een soort roes.”
machineroutine
“Mijn werkritme had iets eenzaam. Een goede eenzaamheid, dat wel. Het is gek om nu met vrienden over die tijd te praten. Een vriendin van mij zei onlangs dat ik toen heel erg ver weg zat, onbereikbaar was. En ze had eigenlijk gelijk. Ik deed natuurlijk nog aan dingen mee, maar eigenlijk was ik er nooit echt helemaal bij. Ik kon mij niet meer ontspannen met andere mensen. De machine van mijn boek bleef maar ratelen in mijn hoofd.”
Als dat jouw werkritme is, chapeau. Veel kunstenaars schijnen alcohol, drugs of wilde feestjes nodig te hebben. Jij had enkel regelmaat nodig.
“Die afhankelijkheid van producten vind ik zo’n bullshit. Ik drink zelf nooit als ik schrijf. Nog nooit heb ik na het drinken van een glas alcohol een woord op papier gezet. Misschien uit angst dat ik zou gaan denken dat ik beter schrijf naarmate ik meer drink. Misschien krijgen veel schrijvers zo een probleem? Soms dronk ik een glas wijn, maar dan zodat ik daarna niet meer zou kunnen schrijven en me wel eens een avond moest ontspannen.”
Ik werk en speel echt met de hoogste verwachtingen.
“Ik wil heel scherp en nuchter zijn als ik werk. En die regelmaat werkt inderdaad heel erg goed voor mij: elke dag weer diezelfde trein nemen, elke dag schrijven in hetzelfde ritme. Misschien komt het door de tijdsdruk. Misschien ook door faalangst. Of omdat ik net heel gedisciplineerd ben. Maar ik dacht altijd dat iedereen werkte zoals ik. Pas de laatste maanden besef ik dat dat niet zo is."
"Ik ging eens op schrijfkamp en daar beschreven anderen me als een soort Margaret Thatcher. Altijd zat ik achter dezelfde tafel uren te kloppen, zonder op te kijken, met een ijzeren discipline, met of zonder kater. Hoewel ik wat vrienden heb leren kennen in het schrijverscircuit, wil ik me in dat milieu niet te veel mengen. Het is al bij al niet zo’n geweldig wereldje. Er zit daar veel jaloezie.”
Was het gemakkelijk om te breken met die strakke routine nadat je boek naar de drukker werd gestuurd?
“Ik viel nadien echt in een zwart gat. Het waren ellendige, nutteloze weken. Het werkritme was volledig weggevallen en ik was vreselijk moe, ik moest herstellen van de schrijfperiode. Op het einde wou ik echt dat het boek klaar was. Het werd tijd dat het een publiek kreeg. Want uiteindelijk werk je een hele tijd maar in het ijle. Tot tien minuten voordat het boek naar de drukker moest, heb ik de tekst nog zitten aanpassen. Toen heeft mijn uitgever me gezegd: ‘Lize, nu is het genoeg. Laat het los. Het is klaar.' Sindsdien heb ik mijn eigen boek niet meer gelezen. Ik zou alleen maar de dingen zien die beter hadden gekund.”
noodzakelijke afstand
“Mijn boek is nu als een kindje dat heeft leren lopen en waar ik niet meer moet naar omzien. Maar die eerste weken waren moeilijk. Velen vroegen mij ineens naar een tweede boek. Ik was bijna beledigd door die vraag. ‘Jongens, is dit dan niet genoeg?’, vroeg ik mij af. Maar dat is natuurlijk logisch, ik zou die vraag waarschijnlijk ook stellen als ik een schrijver zou ontmoeten.”
“Nu ik merk dat mijn boek goed is terecht gekomen, zou ik aan iets nieuws kunnen beginnen zonder dat ik moet werken vanuit teleurstelling of miskenning. Dat is een mooie uitgangspositie. Ik merk dat ik de vraag naar een tweede boek daardoor beter kan verdragen. Mijn debuut heeft genoeg aandacht gekregen.”
Je woont nu in Brussel. Is de stad, net als Viersel, een mogelijk locatie geworden voor je verhalen?
“Niet echt. Na tien jaar wonen in die stad heb ik nog geen idee wat ik erover zou kunnen vertellen zonder in clichés te vervallen. Dat had ik niet bij Viersel. Maar daar heb ik ook zo lang gewoond, wetend dat ik een boek over dat dorp zou willen schrijven. Ik heb daar ontzettend veel observaties gedaan, met dat doel voor ogen. En elk jaar, wanneer ik er weer terugkwam, woog ik het dorp een beetje af: ‘Hoe zou het in mijn roman zijn?’ Na een tijd had die omgeving haar eigen leven in mijn hoofd.”
“Ik sprak laatst met iemand die de anekdotes over de roddelcultuur in het dorp ongeloofwaardig vond. Maar die heerst er echt. Je wordt daar de hele tijd gezien door mensen en tegelijk word je ook niet gezien. Iedereen weet wel wie je bent, maar niemand is echt in je geïnteresseerd. Ze zetten je in een heel klein kader en zelden kun je daar echt uitbreken. Heel wat mensen lijden daar onder, maar na een tijdje doen ze bijna geen moeite meer om zich uit dat kader te wringen.”
Schrijven is mijn houvast. Schrijven is mijn wereldbeeld.
“Maar ik doe daar evengoed aan mee. Als ik bij vrienden uit het dorp kom, dan voel ik altijd de noodzaak om te vragen of er nog roddels zijn. Praten over anderen is natuurlijk ook iets dat je verbindt. In Brussel kom ik echter nooit ergens binnen met de vraag of ik nog wat moet weten. Daar roddel ik zelden over anderen. Die stad is natuurlijk onoverzichtelijk groot. In een dorp oordeel je veel gemakkelijker door je eigen wereldvreemdheid.”
Voel je dan de noodzaak om met een zekere afstand over die dingen te spreken?
“Ja, ik denk het wel. Je kunt toch niet over een dorp gaan schrijven als je niet weet wat er zich daarbuiten bevindt? Want dan kun je ook niet zien wat er eigenlijk te zien valt.”
“In het begin keek ik alleen maar vanuit de dorpse Lize naar de stad. De eerste keer dat ik in Brussel kwam, nam ik de bus die de berg naar de Botanique oprijdt. Als ik dan achter me keek en de Koekelberg zag en alle lichtjes van de auto's, waande ik me echt in New York. Het duurde lang voordat mijn referenties in de stad kwamen te liggen en niet meer in mijn dorp. Nu ben ik veel meer Lize de stadspersoon. Daardoor kan ik ook beter naar mijn geboorteplaats kijken, vind ik.”
Jij hebt uit je dorpse kader kunnen breken en de literaire wereld veroverd. Hoe geraak je zo ver?
“Ik geloof dat het feit dat je in jezelf gelooft, heel veel doet. Ik ben niet bijzonder zelfzeker, maar ik heb grote ambities en verwachtingen. Voor mij moet er een grote noodzaak of kracht achter zitten. Misschien is dat de reden waarom mijn boek zo sterk en wijdverspreid is. Misschien voelen mensen de kracht die achter mijn verhaal schuilt wel, hoeveel ik ervoor op het spel heb gezet. Ik hoop maar dat ik ambitieus genoeg was.”
Kunnen gelukkige mensen kunst maken? Of moet je een duister kantje hebben?
“Volgens mij hangt het er niet zozeer van af wat je hebt meegemaakt, maar hoe gevoelig je bent. Want ik denk dat gevoelige mensen meer meemaken. Omdat ze zich in anderen kunnen verplaatsen en soms voor honderd mensen tegelijk voelen. Omdat ze weten welke dingen ze moeten zien. Ik geloof echt dat als je een groot inlevingsvermogen hebt, je minder kans hebt om te ontsporen en meer kans om kunst te maken.”
doelbewust pennen
"Je hoeft dus niet getraumatiseerd te zijn in mijn ogen. Maar soms vraag ik me af of je weet waarover en waarom je moet schrijven, als je nooit veel tegenwind hebt gehad. Als je nooit heel hard hebt moeten vechten voor wie je bent of wat je wil, als je je omgeving vanzelfsprekend vindt. Natuurlijk kan je dan verhalen en gevoelens gaan verzinnen. Maar de noodzakelijkheid om precies die dingen te uiten, zal ontbreken. En die noodzaak voelt een lezer tussen de regels door, volgens mij.”
Begint schrijven dan als een soort zelfopgelegde therapie? Als een verwerkingsproces?
“Voor mij draait het schrijven meer rond bruikbaarheid. Ik kan schrijven over iets dat mij raakt of pijn doet. Op die manier heeft het toch nog nut gehad, een doel gediend. Erover schrijven zorgt dat het negatieve kan worden omgedraaid naar iets neutraals. Soms zelfs iets positiefs.”
“Die omkering is voor mij wel therapeutisch. Maar ik ga nooit achter mijn computer zitten om eens neer te schrijven wat ik heb meegemaakt. Ik ben nog nooit beginnen schrijven zonder dat ik wist waarvoor het zou dienen. Aan therapeutisch opschrijven doe ik niet. Ik schrijf niet om wat voor mezelf te houden, maar voor een publiek. Als ik wat voor mezelf wil doen, ga ik wel iets anders doen.”
Ik hou niet van wedden op twee paarden.
Schrijf je herinneringen of momenten die je denkt later te kunnen gebruiken wel op? Of volstaat het om in je geheugen te spitten?
“Beide. Een goede observatie gaat zelden verloren, denk ik. Ik hoop toch dat die altijd terugkomt in een of andere vorm. Maar als ik ’s nachts in bed een idee heb, twijfel ik ook of ik er nu voor moet opstaan of niet. Afgelopen nacht heb ik een gedachte gewoon laten doorlopen. Nu vraag ik me wel af of ik hem niet had moeten opschrijven. Je hebt ook heel vaak van die flutideëen. Maar ik heb er vertrouwen in dat de dingen die belangrijk zijn blijven hangen voor de toekomst.”
Je houdt dus geen dagboeken bij?
“Nee, inderdaad! Als kind had ik wel een dagboek, maar dat ontstond eerder als een dwangmatigheid om de dingen vast te houden. Het staat vol met oplijstingen. Welke dieren er dood gingen, wat we als avondeten hadden gehad, wie bij wie bleef slapen. Er staan maar heel weinig diepzinnige dingen in. Registraties hadden de bovenhand. Nu doe ik dat niet meer. Ik wil daar geen energie aan verliezen.”
“Ik wil echt met afstand schrijven. Als ik boos ben, lukt het me niet om woorden op papier te zetten, omdat de techniek dan in de weg zit. Wanneer ik kwaad ben, heb ik eerder goesting om met verf te beginnen kladden. Ik heb me daar wel een periode mee bezig gehouden, maar ik hou niet van wedden op twee paarden en ben voluit voor het schrijven gegaan.”
“In mijn dagboek hield ik ook vaak dingen bij die draaiden rond schrijven. Er staat een stukje in over een schrijfwedstrijd in het vijfde leerjaar. We hadden een kortverhaaltje moeten schrijven voor een scholenwedstrijd. Achteraf bleek dat de juf zelf een selectie had gemaakt om in te sturen. Mijn schrijfsel had zelfs de jury niet bereikt. Ik was daar heel kwaad over. Mijn verhaaltje bewaarde ik in mijn dagboek. Het was heel cliché en slecht. Maar toen vond ik dat publiek al belangrijk.”
Speelt competitiviteit ook een rol?
“Zeker. Ik speel bijvoorbeeld gezelschapsspelletjes om ze te winnen. Dat moet ook! Ik haat het om spelletjes te spelen met iemand die zich zomaar gewonnen geeft. Waarom speel je dan? Niet dat ik graag win. Eigenlijk vind ik winnen heel vervelend. Ik vind het steeds zo erg voor de mensen die verliezen. Maar ik vind toch dat je moet spelen om te winnen.”
krachtige doorzetter
“Ik werk en speel echt met de hoogste verwachtingen. Ik geloof dat die wilskracht de uitkomst mee bepaalt. Mijn moeder zucht bijvoorbeeld steeds wanneer ze aan de beurt is om de dobbelstenen te gooien. Die worpen zijn dan vaak ook niets waard. Ik zit dan luidop te hopen op zessen en gooi die eigenlijk echt heel vaak. Zou dat toeval zijn? Of wordt het niets omdat je niets verwacht? Misschien is er toch een kracht vanuit jezelf die de uitkomst mee bepaalt?”
“Twee keer deed ik mee aan Write Now!, een grote schrijfwedstrijd in Vlaanderen en Nederland. De eerste keer belandde ik in de finale, maar die won ik niet. Ik had zo gehoopt op de overwinning, dat ik dagenlang treurig was. Het voelde als een soort van liefdesverdriet. Ik wilde de beste zijn, niet meer en niet minder. Het jaar nadien deed ik opnieuw mee. Ik haalde weer de finale. De avond voor het finaleweekend met workshops en de prijsuitreiking werd ik aangereden door een auto. Mijn knie was gebroken, er moesten schroeven in. De dokters planden een operatie in voor dat weekend. Ik weigerde. Ik moest en zou naar Rotterdam gaan. Na lang smeken hebben ze de operatie uitgesteld en mijn been gegipst zodat ik toch op de trein kon stappen. Ik wou daar zijn, ondanks dat ik verging van de pijn.”
“Ik wist zelfs niet eens of ik in Rotterdam zou winnen. Maar ik moest er zijn. In het geval het zou gebeuren. En toen gebeurde het! Soms denk ik dat dat misschien wel een voorbeeld is van mijn doorzettingsvermogen. Natuurlijk denk ik nu: ‘Stoemerik. Was gewoon in dat ziekenhuis gebleven, aan een infuus met pijnstillers.’ Maar toen was Rotterdam echt alles. Ik kon dat niet meer in perspectief plaatsen. Dat doorzetten heeft zijn voor- en nadelen.”
Kun je je inbeelden dat je die gedrevenheid ooit voor iets anders zou voelen dan voor het schrijven?
“Enkel voor kinderen, als ik die ooit krijg. Maar dat maakt dat ik ook schrik heb om kinderen te krijgen, omdat dat het schrijven en mij zou veranderen. Dat zou plots geen prioriteit meer zijn. En nu is dat altijd nummer één.”
“Als ik moest kiezen tussen mijn knieën of mijn schrijven, dan zou ik mijn knieën afstaan. Omdat ik weet dat ik op zijn minst nog mooie verhalen zou kunnen schrijven over mijn gebrek aan benen. Maar als ik niet meer kan schrijven, kan ik niets meer.”
Misschien is er toch een kracht vanuit jezelf die de uitkomst mee bepaalt.
“Misschien voelt dat zo omdat ik voor mijn schrijven heel veel bevestiging krijg. Ik haal daar mijn geluk uit. Schrijven is mijn houvast. Schrijven is mijn wereldbeeld. Mijn manier van kijken en denken wordt erdoor bepaald. Als het schrijven zou wegvallen, zou de wereld heel wat lastiger zijn voor mijn. Schrijven is het harnas dat ik draag.”
“Dat klinkt allemaal zo zwaar, niet? Ik denk vaak dat ik mezelf minder serieus moet nemen. Maar ik vind dat je jezelf soms serieus moet nemen om ergens te kunnen geraken.”
Ze lacht. “Ik zit hier nu wel te doen alsof ik weet hoe de dingen in elkaar zitten. Maar ergens roept er nu een stemmetje in mij: ‘Lize, waar ben je mee bezig?!’”
Beste lezers, dit was Lize Spit. Een straffe madam met een bescheidenheid die bijna even krachtig is als haar pen.