Voelen we ons niet allemaal een beetje klein als iemand ons wijst op een dt-fout? Een dt-fout maken is not done. Het is de meest beruchte fout van de Nederlandse taal. Toch gaat er haast geen week voorbij zonder dat er eentje in de kranten sluipt, en ook professoren en taalspecialisten bezondigen zich aan dt-fouten. Je bent dus niet dom als je een dt-fout maakt. Maar waarom blijven we ze toch schrijven? Professor Dominiek Sandra, hoofd van het departement Psycholinguïstiek, is gebeten door dit onderwerp en kwam al geregeld in de media voor zijn veelbesproken dt-onderzoek.
Dominiek Sandra In ons onderzoek vroegen we ons af of een dt-fout te maken zou kunnen hebben met de frequentie van de vorm. Een woord dat vaak voorkomt, lees je sneller en spreek je sneller uit. Je maakt er ook minder fouten tegen. De frequentie zou een rol kunnen spelen als je een woordvorm moet opschrijven. We namen twee groepen werkwoorden: werkwoorden die veel vaker met een dt voorkomen zoals ‘wordt’ en werkwoorden die veel vaker met een d voorkomen zoals ‘verantwoord’. Vervolgens namen we een dictee af van leerlingen in de derde middelbare graad. Dat dictee bevatte veel werkwoorden, maar ook andere moeilijke woorden zoals ‘parallellogram’ en ‘onmiddellijk’. Zo kregen ze de indruk dat ze eigenlijk getest werden op die moeilijke woorden, en niet op de werkwoordsvormen. Het tempo was tamelijk snel, zodat de leerlingen niet meer de kans kregen om te herlezen. Zo waren we zeker dat het om goede spellers ging en niet om goede nalezers.
Sandra Wel, het resultaat was een mooie grafiek: de meeste fouten werden gemaakt op de werkwoordsvorm die het minst voorkwam. Bij een werkwoord als ‘worden’ zagen we de meeste fouten bij ‘ik word’, en bij een werkwoord als ‘verantwoorden’ zagen we de meeste fouten bij ‘hij verantwoordt’. Wat je ziet is dat de meest frequente vorm van het werkwoord opgeslagen zit in je geheugen en zich bij het spellen als het ware opdringt.
Sandra Onze verklaring was dat er twee soorten van geheugensystemen bij het spellen betrokken zijn: het werkgeheugen en het langetermijngeheugen. Het werkgeheugen moet de spellingregels oproepen. Maar als het onvoldoende tijd heeft, bijvoorbeeld omdat het onderwerp en het werkwoord te ver uit elkaar liggen, zorgt het langetermijngeheugen voor een soort pop-up van de frequentste schrijfwijze. Het werkt dus als een stoorzender die opgeslagen woordjes volgens hun frequentie naar voren schuift.
Wat het laat zien is dat het brein niet volgens een regelsysteem werkt, maar wel, om het met een geleerd woord te zeggen, probabilistisch te werk gaat, dus volgens waarschijnlijkheden, zelfs bij simpele regeltjes. Dat is op zich natuurlijk geen Nobelprijsnieuws, maar het laat zien dat de menselijke geest of het menselijke brein helemaal anders werkt dan we geneigd zijn te denken. En ook hoe onderwijzers geneigd zijn hierover te denken. Een groot deel van het taalonderwijs is gebaseerd op het leren van grammaticaal geïnspireerde spellingregels, maar hopen dat dat tot feilloos schrijfgedrag leidt is een illusie.
Sandra Ik denk dat dat wel kan helpen. Persoonlijk zou ik geen vijf punten aftrekken. (lacht) Maar het ‘bestraffen’ van die fouten zorgt er wel voor dat ze er voortdurend mee geconfronteerd worden. Daardoor worden ze attent gemaakt op de valkuilen waarin ze kunnen lopen.
Het onderzoek is destijds in de media gekomen met de zeer smalende mededeling: “Professor aan de Universiteit Antwerpen vindt dat dt-fouten niet erg zijn”, of daar kwam het alleszins op neer. Maar dat was de boodschap niet. De boodschap was eigenlijk dit: het menselijke brein werkt zodanig dat dt-fouten onvermijdelijk zijn. En dat je er iets aan moet doen om ze te minimaliseren.
Sandra Daar kan ik geen onderbouwd wetenschappelijk antwoord op geven, in die zin dat het niet experimenteel onderzocht is. Maar ik denk dat je twee soorten mensen hebt. Er zijn personen die in de meeste dingen die ze doen roekeloos zijn en je hebt er die zeer voorzichtig zijn. Als je dat model zou toepassen op taalgebruik, heb je de mensen die een tekst typen en zonder nalezen versturen. En dan heb je de categorie mensen die nalezen en die de regels toepassen. Beide schrijverstypes zullen dt-fouten maken, maar alleen die van het tweede type zullen ze opmerken omdat ze bij het nalezen niet meer letten op ‘wat schrijf ik’, maar op ‘hoe schrijf ik het’.
Sandra Ik denk dat mensen redeneren dat wanneer iets beregelbaar is, en zeker simpel beregelbaar en haarscherp afgebakend, zoals de regels voor de werkwoorden, dat het niet kan dat het niet leerbaar en toepasbaar is. Dan denkt men: “Kunnen ze dat nu nog niet?” En dat terwijl ze bijvoorbeeld wel moeilijke lineaire vergelijkingen in de wiskunde kunnen oplossen. Dat is ook het mooie aan wetenschappelijk onderzoek: tot het inzicht komen dat iets dat voor je intuïtie een evidentie is, meestal helemaal niet klopt met de realiteit. Voor mij is wetenschap in die zin een vorm van esthetiek. Volgens mij is de achterliggende reden dat men dt-fouten erg vindt, het feit dat er geen uitzonderingen zijn op de vervoegingsregel (stam+t, nvdr.). Het zijn waterdichte, simpele regels. Maar dat is buiten de werking van ons geheugen gerekend!
Sandra De Nederlandse Taalunie installeert een spellingcommissie met evenveel Nederlanders als Vlamingen en krijgt instructies van de ministers van Cultuur in Vlaanderen en Nederland over wat er wel en niet veranderd mag worden. Eén van de instructies voor de spellingwijziging van 1995 en zeker 2005 was: raak niet aan de werkwoorden.
Voor ik in de commissie zat, dacht ik dat spelling nog vrij gemakkelijk moest zijn, waar erg toegankelijke regels voor opgesteld konden worden, maar ook dat blijkt een illusie als je één keer alle mogelijke woordvormen in het Nederlands geïnventariseerd ziet.