uit het oog, uit het hart

mens sana in corpore sano
05/04/2016
🖋: 

Student en sport. Vloeken deze woorden? Nochtans leuzen genoeg om je te laten inspireren: van de gouwe ouwe ‘een gezonde geest in een gezond lichaam’ tot ‘zweet is slechts vet dat huilt’ of de gevleugelde woorden van Rocky Balboa: “It ain’t how hard you hit. It’s about how hard you can get hit and keep moving forward.” Neen? Weten ze je niet te raken? Te lui, te hard geleerd, te veel gefeest? Ik begrijp het en wil helpen. Daarom beoefen ik iedere maand een sport in jouw plaats.

De scharnieren van de zolderluik kraken. Op die manier maken ze duidelijk dat ze al jaren in een toestand van rust verkeren en liever in die positie waren gebleven. Doof voor hun waarschuwingskreten trek ik het houten gevaarte naar beneden en baan me via de zoldertrap een weg naar omhoog. Boven is het muf, donker en koud. De zolder is een vijandige omgeving. Een plaats waar nooit iemand hoeft te komen tenzij het echt moet. Gesitueerd in de nok van het huis, ver weg van de bruisende woonkamer, de geurende keuken en het chaotische washok. Een plaats om dingen op te bergen, te verstoppen en te vergeten. De plaats waar ik me nu bevind.

 

Al snel sta ik oog in oog met het voorwerp dat me naar deze plek van onheil heeft gebracht. Een oude kwelduivel is het. Een verdrongen demon. Een ontzagwekkend kwaad dat me jarenlang in de ban heeft gehad en me nu onverschrokken vanop het onderste rek van een obsoleet meubelstuk zit aan te staren. Bedekt onder een dikke laag stof maar nog even grijs als toen ik hem er jaren geleden achterliet. Rechthoekig van vorm als een hoogtechnologische brooddoos gevuld met draden, tandwielen en andere machinerie. De poorten van de geheugenkaarten lijken op neusgaten, de start- en openknop op twee onheilspellende ogen. Voorzichtig neem ik het beest vast. Het stof dringt tot diep in mijn poriën, prikt genadeloos en laat donkere sporen na op mijn vingertoppen. De irriterende voorbode van een onuitwisbare fout. Maar dit alles gaat aan me voorbij. Onwetend en onverstoord als een blinde doofstomme daal ik de zoldertrap af. Zorgeloos fluitend, hoewel ik de doos van Pandora in mijn handen heb geklemd. Welkom terug in mijn leven,  PlayStation.

 

“Eén spelletje nog. Het allerlaatste. Ik beloof het!” Ik moet lachen wanneer ik terugdenk aan de smeekbeden die ik mijn ouders toewierp in de hoop dat ze me nog wat langer in m’n spelwereld zouden laten vertoeven. Aan de talloze stralende zomerdagen die ik liever binnen doorbracht, gekluisterd aan het televisiescherm. Slaap, hygiëne, sociaal contact? Wat had ik daar aan? Gamen moest ik. Gamen zou ik. Gamen deed ik.

 

Hoe heb ik me ooit zo kunnen laten meeslepen door dit onbeduidend stukje technologie? En nu, nu ik de PlayStation opnieuw aansluit op onze oude tv, leg ik uit doodse verveling de controller na een kwartiertje neer en druk zonder schroom het toestel uit. Ik vind er niks aan. Zorgeloos fluitend vertrek ik naar de les, terwijl het onschuldig stuk vergane glorie op de salontafel achterblijft.

 

De theatervormige aula gonst van energie. Geroezemoes echoot door de zaal terwijl de professor een onophoudelijke woordenstroom uitkraamt. Pennen klikken en papieren ritselen. Peinzende blikken verraden knetterende breinen. Alles lijkt normaal. Alles lijkt zoals het hoort. En daar zit ik. Het lukt me geen moment de aandacht bij de les te houden. Ik laat mijn hoofd in m’n handpalm rusten en staar doelloos naar buiten. Langzaam voel ik mezelf wegglijden in een onrustige droom, maar tegensputteren kan ik niet.

 

Plotsklaps word ik gewekt. Een onbekende man grijpt me bij de schouders en schudt me door elkaar. Vervolgens schreeuwt hij iets onverstaanbaars en drukt een machinegeweer in m’n handen. Rondom mij ontploffen granaten en ik zit tot kniehoogte in het slijk. Verschrikt kijk ik rond. Waar is de aula gebleven? Wanneer de man de angst in mijn ogen gewaarwordt, lacht hij en zegt sussend: “Geen nood Stijn, je hebt nog drie levens.” Drie levens? Wat bedoelt hij daarmee? Voor ik hem om uitleg kan vragen, ontploft er een granaat op een boogscheut van ons twee en wordt alles zwart.

 

Opnieuw word ik met een schok wakker. Een blitse bolide scheurt door verlaten straten terwijl een zee van rood-blauwe zwaailichten aan zijn bumper kleeft. Achter het stuur zit dezelfde man die me net op het slagveld vergezelde. In de leren zetel naast hem zit ik, ineengedoken van schrik omdat ik ervan overtuigd ben dat we tegen deze snelheid eerder vroeg dan laat uit het raam gekatapulteerd zullen worden. Maar behendig bestuurt mijn mysterieuze metgezel deze doodskist op wielen langs alle obstakels en neemt zo steeds meer afstand van de loeiende sirenes en flikkerende zwaailichten. Dan draait de man zich naar mij, de voet nog steeds vol op het gaspedaal, en zegt: “Eindelijk ben je terug. Je hebt wel je tijd genomen.” Terug? Ben ik hier dan eerder geweest? Ik wil vragen wat hij juist bedoelt, maar plots rijdt een van de kudde losgekomen combi een zijstraat uit en pats! Alles wordt zwart.

 

Een derde maal ontwaak ik. Ik bevind me in de aula waarin ik daarnet les had, maar dit keer lijkt hij volledig verlaten. De professor staat stilzwijgend op het podium. Ik steek mijn hand op om te vragen wat hier gaande is, maar alvorens ik iets kan zeggen onderbreekt de professor me en begint luidkeels archaïsche spreuken te declameren. Vervolgens haalt hij vanonder zijn bureau een staf boven en richt die op mij. Verbaasd kijk ik hem aan. Dan herken ik hem. Het is de man van het slagveld, de man in de auto. Ik sta recht en loop naar hem toe, maar net voor ik hem kan bereiken verschijnt aan het uiteinde van zijn staf een felle lichtbol en vervolgens een flits. Alles wordt zwart.

 

Het is donker buiten. Ik zit thuis op de bank. De PlayStation staat op de salontafel en in m’n hand ligt een controller. Uit het scherm van de televisie schijnt een zacht, wit licht. Op het beeld lees ik twee woorden en grinnik zachtjes. Game over.