Er zijn zo van die dagen. Er zijn zo van die weken. Dagen waar men een diepe zucht slaakt. Dagen dat niets lijkt te lukken. Waar je op één dag alles lijkt te verliezen. Je wordt bedreigd, aan de kant geschoven en vergeten. Akkoord, een bescheiden studentenblad is geen De Morgen. We pretenderen geen Knack te zijn. De Dag Allemaal zijn we zeker niet. Mijn excuses aan het consortium lezers van de Dag Allemaal.
Een klaagbrief wordt dit zeker niet. Eerder een open brief aan al onze loyale lezers. Aan alle lezers die ons niet lezen. Aan alle lezers die niet eens weten dat we bestaan. Hoofdzakelijk richt ik me tot de overkoepelende nonchalance die er heerst in medialand jegens het nederige studentenblad. “Je vais pas vous draguer, promis, juré.”
Want wat zijn wij? Wij zijn gladiatoren van het geschreven journalistieke woord. Een herculische hyperbool, dat besef ik. We zijn slechts studenten. Als wij bellen, is het niet belangrijk genoeg. Als wij vragen, klinkt het verwerpelijk. “Cinq minutes quoi, je t'ai pas insulté, je suis poli, courtois.”
Wat doen wij ? Wij zijn journalisten zoals alle anderen. U denkt er misschien anders over. Dat kan ons niet schelen. In een haast claustrofobisch vertrek zwoegen en zweten we. Een studentenblad is poëzie. Een studentenblad heeft kloten. Et qu'est-ce que vous avez tous à me regarder comme un singe, vous?
Wat verlangen wij? Een greintje begrip en verantwoordelijkheid. We snappen dat de journalistieke stiel hard labeur is. Onvoorspelbaarheid en onregelmatigheid tieren welig rond. Anticiperen is dus de sleutel tot succes. Dat weten we. Anders was u deze editie niet aan het lezen. Dan waren we – na al onze omzwervingen om dit nummer vorm te geven – ofwel gelyncht door de havenmaffia ofwel naast De Wever in het ziekenhuisbed beland. Nous étions formidables. Formidable. Dank u, Stromae.