Tijs Delbeke is een noeste en dynamische persoonlijkheid, ja ja meneer (haha). Nadat hij bij wijze van spreken met de helft van musicerend Vlaanderen samengewerkt heeft, vond hij het tijd om op eigen benen te staan. Hij richtte Sir Yes Sir op, schreef wat nummers, bracht een plaat uit, noemde deze We Should Talk en plakte een uilskuiken op de cover. Dat allemaal terwijl hij momenteel iets in de pap te brokken heeft bij Dez Mona, Roosbeef en het Ellen Schoenaerts Kwartet. En hij heeft gestudeerd, zeg! "Die jongen moeten we onder de loep nemen," dachten we bij dwars. Tijd voor Tijs.
Wat heb je gestudeerd?
Ik heb Taal- en Letterkunde: Engels-Nederlands gestudeerd hier aan Universiteit Antwerpen met nog een extra jaar Ibero-Amerikaanse studies in Leuven. Daarna heb ik anderhalf jaar onderzoek gedaan, opnieuw in Antwerpen. Dat was een project rond live ondertiteling en spraakherkenning. Ik verzamelde data bij de VRT om uit te zoeken hoe die spraakherkenning verbeterd kon worden. Dus ik ben toch wel een lange tijd student geweest.
Hoe beleefde jij je studententijd? Was je vooral een ijverige student of eerder een caféganger?
Studeren vond ik geweldig. Taalkunde was iets dat mij fel interesseerde en daardoor ben ik altijd redelijk goed door mijn jaren geraakt, terwijl ik toch tijd genoeg had voor plezier en andere dingen. Ik was toen ook al met muziek bezig. Al van in mijn kindertijd heb ik steeds geprobeerd om zoveel mogelijk dingen te combineren, dus dat was in mijn studententijd niet anders. Maar ik heb me bijvoorbeeld nooit bij een studentenvereniging aangesloten. Dat heeft mij altijd minder geïnteresseerd. Ik kende genoeg mensen uit mijn studierichting dus het was bijvoorbeeld niet nodig uit sociale overwegingen. Ik heb ook nooit op kot gezeten maar woonde bij mijn ouders in Edegem.
Je bent altijd in Antwerpen blijven wonen?
Tijdens mijn jaar in Leuven was het pendelen. Ik heb toen ook twee maanden lesgegeven op mijn vroegere middelbare school, dus moest ik de hele tijd met de trein over en weer. Dat was een drukke periode. Toch heb ik nooit de behoefte gehad om me in Leuven te vestigen. Pas toen ik aan mijn doctoraat begon, ben ik apart gaan wonen in Berchem.
Leuke buurt?
Ja, fantastisch. Ik woon hier graag: je bent onmiddellijk in 't stad, maar zit niet te dicht bij het centrum, allemaal leuke Turkse winkeltjes in de buurt, dicht bij het station. Fijn.
Barman en co
In een artikel in De Standaard word je ‘Antwerpens best bewaarde geheim’ genoemd. Voel je jezelf een echte Antwerpenaar?
Ik ben niet zo met dat soort identiteit bezig, eerlijk gezegd. Ik ben in Edegem opgegroeid dus het zou raar zijn als ik me geen Antwerpenaar zou voelen. Het was wel evident voor mij dat ik in Antwerpen zou blijven wonen. Je bouwt hier tenslotte een vriendenkring op en er is een heel bruisende muziekwereld.
Ben je vroeg met die wereld in contact gekomen?
Ik zat in een groepje met vrienden (SOPHA, nvdr.) en onze wereld beperkte zich op dat moment tot Edegem, Mortsel en omgeving. Pas toen ik met Liesa Van der Aa bij Louisa’s Daughter speelde, ben ik echt in contact gekomen met die wereld. Ik heb toen bijvoorbeeld Tom Pintens leren kennen en even met hem gespeeld. Maar het is vooral gebeurd in 2009, net nadat ik besloten had om te stoppen met mijn doctoraat. Toen mocht ik een tijdje bij dEUS spelen. Dat heeft natuurlijk heel veel deuren geopend.
Waarom denk je dat ze je toen gevraagd hebben?
Ze wilden voor hun zomershows iets heel speciaals doen met veel extra muzikanten. Het zal hen dan ter ore gekomen zijn dat ik nieuw was in de scene en verschillende instrumenten kon bespelen. Ik heb bij hen echt van alles gespeeld: gitaar, toetsen, percussie, trombone.
Was dat een groot verschil met wat je daarvoor gedaan had op muzikaal gebied?
Ja, dat was niet te vergelijken. Je staat ineens op Pukkelpop te spelen, voor duizenden mensen. Het waren natuurlijk slechts een paar shows, maar echt een supergoede ervaring. Voor mij was het wel heel duidelijk dat dit maar tijdelijk was. Ook al ging het om dEUS, het was een tussentijds project en ik heb nooit de ambitie gehad om permanent bij hen te blijven. Het was vooral een goede leerschool. Onmiddellijk daarna heb ik mijn eigen groep opgericht.
Sir Yes Sir. Dat was het uiteindelijke doel?
Sowieso. Mijn eigen muziek maken met mijn eigen groep. Ik had daarvoor eigenlijk al een andere eigen band: Valderama. Maar in 2009 heb ik Sir Yes Sir opgericht, een groep die ondertussen overigens sterk veranderd is. Naast mezelf is alleen Alban (Sarens: de saxofonist, nvdr.) er al vanaf het begin bij. Met de huidige bezetting spelen we nu een kleine twee jaar.
Oehoe
Is het handig voor een nieuwe band om al connecties te hebben in de muziekwereld?
Goh, een beetje misschien. Het echte ijkpunt is toch het debuut. Dit bepaalt uiteindelijk hoe vaak je kan gaan optreden. Onze plaat heeft goede recensies gekregen dus dat helpt ook wel natuurlijk. Het is niet omdat je mensen kent, dat het allemaal per se sneller gaat. Ik heb toch de indruk dat wij er zelf heel hard voor geknokt hebben en lang hebben zitten zoeken naar wat we wilden maken.
Na vier jaar is jullie eerste plaat uit. Waarom hebben jullie zo lang gewacht?
We hebben twee EP’s uitgebracht, dus we hebben zeker niet de hele tijd stilgezeten. Het was wel bewust even wachten hoor. Eerst een paar singletjes uitbrengen, dat vind ik niet zo’n slecht plan. Voor ons was het de goede keuze om te wachten. We zijn tevreden met de twaalf nummers op de plaat.
Heb je die nummers pas geschreven nadat je Sir Yes Sir hebt opgericht of zaten ze al langer in je hoofd?
Een paar nummers had ik al, maar ik ben pas echt beginnen schrijven toen we met de groep begonnen. De oudste nummers op de plaat zijn ‘Ideas For a Waste of Time’ en ‘Life Abuse’. Die heb ik als eerste geschreven.
Vanwaar het uilskuiken op de cover?
Het is het jong van een Afrikaanse Oehoe. We wilden een beetje spelen met de ambiguïteit van dat dier: de uil is een symbool van wijsheid maar tegelijkertijd duidt jeugd op onervarenheid. Het klopt ook voor ons als band: we zijn allemaal muzikanten die al even bezig zijn, maar dit is wel ons debuut als groep. We leggen dus een vorm van kwetsbaarheid aan de dag. Los daarvan vonden we het een sterk beeld. Schattig en tevens een beetje griezelig: hij staart je zo aan. Als je dat dan combineert met de titel: We Should Talk.
Is die titel een persoonlijke opmerking tussen twee personen of eerder een maatschappelijk statement?
Beide. Het zijn maar drie woorden, maar die bevatten zowel iets persoonlijks als iets universeels. De titel heeft ook een appellerende functie: “Hey, hier staan we. Wij hebben iets te vertellen.”
Balkan Tour
Hebben jullie al veel shows gespeeld sinds de plaat is uitgebracht?
Best wel. We zijn nu nog aan het toeren tot half mei ongeveer, met veel shows in Nederland.
Hoe reageerden ze daar?
Geweldig eigenlijk. Ik had dat eerlijk gezegd niet verwacht maar we hebben altijd al een goede opkomst gehad. Ongelooflijk. Het Nederlandse publiek is ook veel directer; je krijgt daar tijdens een concert veel meer van terug. Als Nederlanders het goed vinden, zullen ze echt juichen. In België wachten de mensen af tijdens een optreden. Als ze het goed vinden, komen ze dat achteraf tegen je zeggen. Dat is toch een duidelijk verschil. Maar we hebben echt al een pak toffe shows gespeeld.
Welke shows springen er voor jou uit?
Ze hebben allemaal wel iets speciaals. We spelen voorlopig nog steeds voor een redelijk klein publiek, maar elke zaal of club heeft een eigen sfeer. In Hasselt speelden we bijvoorbeeld in een klein zaaltje dat stampvol zat, heel cool. Rotterdam was de max en de Charlatan in Gent ook. Er is niet echt één show die eruit springt, de tour op zich was heel leuk. Het ziet er trouwens naar uit dat we in de zomer nog veel gaan spelen.
Heb je ooit al rare dingen meegemaakt in je muziekcarrière?
Elke band speelt wel eens op een of andere receptie waar iedereen je dood zit te staren. Zo’n “What the fuck doen jullie hier”-blik. Maar wat mij van vroeger vooral is bijgebleven, en wat ik elke beginnende band kan aanraden, is de Balkan Tour die ik twee keer met SOPHA gedaan heb. Dat was echt absurd: je verdient er absoluut niets aan en in het beste geval vind je iedere nacht een slaapplek en wat eten, maar de ervaring die je opdoet is onbeschrijflijk. Wij reden met tien à elf man in twee busjes rond en maakten gewoon muziek; de mensen daar waren heel enthousiast. Een superfijne tijd.
Ligt de focus momenteel volledig op Sir Yes Sir of ben je nog met andere projecten bezig?
Sir Yes Sir heeft prioriteit, maar ik speel bijvoorbeeld nog bij Dez Mona. Daarmee ben ik nu ook aan het toeren. Dan is er verder Roosbeef (Nederlandse band rond Roos Rebergen, nvdr.) en heb ik ook nog meegewerkt aan de nieuwe plaat van Ellen Schoenaerts. Mensen zeggen soms te snel dat het te veel is. Ik probeer mezelf niets wijs te maken: zolang het allemaal te combineren valt, blijf ik het met veel plezier doen. Als het te veel wordt, krijgt Sir Yes Sir voorrang. Dat weten Roos en Gregory (Frateur: frontman van Dez Mona, nvdr.) ook en ik weet dat ze mij daarin zullen steunen. Ik wil trouwens vrij snel beginnen aan een nieuwe plaat en ben dus al een beetje aan nieuwe nummers aan het schrijven.
Ben je blij dat je volledig voor de muziek gekozen hebt? Geen talenkriebels meer?
Die interesse zal altijd wel blijven bestaan, maar ik heb zeker geen spijt. Het voelt totaal niet aan alsof ik mijn studies heb weggegooid. Voor mij was die opleiding heel belangrijk, eerder als algemene vorming dan als voorbereiding op een beroep. Ik heb gevonden wat ik graag doe en sta elke dag met plezier op.