Sinjorenbloed: kinema en variété

De historie in zwart en wit
01/03/2004
🖋: 

Toen in 1902 de filmtent van Wilhelm Krüger op de Sinksenfoor afbrandde, ontving de brave, ongeletterde foorkramer 500 frank uit de milde hand van het Antwerps stadsbestuur: de ouverture van de bewogen, beeldrijke geschiedenis van de Antwerpse cinema’s. Krüger bleef niet bij de pakken zitten; op 29 november 1907 werd Cinema Theater Krüger op de De Keyserlei ingehuldigd. Het was de eerste echte bioscoop van ’t Stad en van het Krüger-imperium. In de volgende decennia kwamen er tal van variététheaters en cinema’s bij, zodat het in 1949 luidde dat ‘Antwerpen relatief gezien het grootste aantal bioscopen ter wereld had!’ Onze Scheldestad heeft zijn cinefiele bewoners dus wel degelijk ooit meer te bieden gehad dan twee megalomane complexen en een lieflijke kwaliteitscinema.

Reeds voor WO II telde Antwerpen meer dan veertig bioscoopzalen en -zaaltjes. De grand chique onder deze centra van het bruisende, vooroorlogse uitgaansleven bevond zich voornamelijk in de Stationsbuurt. Cinema Rex, de Scala, den Empire en den Anvers Palace, het zijn maar enkele van de trotse filmtheaters rond de De Keyserlei, waar het doek voor en na de vertoning achter zware gordijnen schuilging, dimmende lichten het wonder van de gebroeders Lumière aankondigden en woekerprijzen tot 2 frank 50 centiem de gewone kost waren.

 

In de omgeving van deze luxueuze theaters kon men ook een aantal kleinere, daarom niet minder aangename zalen vinden zoals ‘t Kursaal, den Astra en Studio 48. Wanneer een film een aantal weken de beschilderde plakkaten boven de ingang van de grootste zalen gesierd had, verscheen hij hier op de affiches. Begon de prent ook in deze iets minder prestigieuze theaters afgedraaid te worden, belandde ze in de wijkcinema’s. Daar was weliswaar geen sprake meer van pluchen zetels, kroonluchters of ijsbonbons, maar des te meer van betaalbare kaartjes.

 

De grotere zalen deden al op het middaguur het licht uit, waarna ze tot middernacht doorlopend vertoningen gaven. Bezoekers liepen naar believen binnen en buiten. Wachten op de bus werd zo een aangenaam tijdverdrijf. Alvorens de sterren van het witte doek hun opwachting maakten, werd het weekjournaal uitgezonden, gevolgd door een voorfilm. In de ietwat volkse zalen werden Popeye, Woody Woodpecker en Mieke Muis steevast op gejuich onthaald.

 

Ei vetzak, houde poete thoas!

 

Ook tijdens de film was ambiance in deze zalen verzekerd. De piano mocht in de dertiger jaren dan al wel onder het stof in de hoek beland zijn, de begeleiding in de zaal werd er niet minder op: baby’s lesten smakkend hun dorst aan moeders borst en jengelende kleuters vroegen onophoudelijk naar het wie of waarom. In de meest beruchte zaaltjes, zoals de Peter Benoit – ‘t Peterke in de volksmond – was er haast meer te horen dan te zien. “Ei vetzak, houde poete thoas!” werd er gevolgd door het kraken van een houten klapstoeltje en wat gestommel, waarna één of andere ridderlijke ziel de vetzak in kwestie een oplawaai gaf. Meer dan eens draaide dit uit op een kleine bioscoopslag.

 

In 1940 brak een iets grotere oorlog uit. Duitsers en Oostenrijkers liepen niet alleen ons vlakke land onder de voet, ze bezetten ook het witte doek. Films over beroemde voorvaderen van het Arische ras, zoals Wolfgang Amadeus Mozart en Richard Wagner, overspoelden onze havenstad en moesten zowel inhoudelijk als technisch het meesterschap van de overheerser demonstreren. Zarah Leander, Ilse Werner, Marika Rökk, Heinrich George en Hans Moser schitterden in zwart-wit.

 

Bij de bevrijding brachten de Amerikanen op hun beurt melkpoeder, eierpoeder en Gary Cooper mee. In Technicolor welteverstaan. De filmindustrie verdiende haast even veel aan de ingekleurde verheerlijking van het oorlogje spelen als de wapenindustrie aan de echte bommen en granaten. Buffalo Bill was echter nog maar net uit Hollywood komen aandraven, toen Werner von Braun hem neerlegde. 567 toeschouwers vonden op 16 december 1944 de dood toen een V-bom cinema Rex platlegde, en tegelijk ook het filmvertier in Antwerpen. De filmzalen bleven gesloten tot het einde van de oorlog.

 

De cinema’s kwamen de klap nooit helemaal te boven en kwijnden langzaam maar zeker weg. De Strangers konden nog wel zingen: “in den tâd van rock and roll, zat de kaark en de cinema vol”, maar met de doorbraak van den televieze liepen de zalen leeg. Eind jaren ’80 leek The End van het Antwerpse filmleven gekomen. De Rex, de Metro en den Astrid hoorden bij de laatste zalen waar het witte doek viel. Slechts een paar kleinere bioscopen overleefden: zaaltjes waar sinds mensenheugenis enkel blote borsten en jarretelles geprogrammeerd werden. Er was maar één echte cinema die zich van de sloophamer wist te redden; de Cartoon’s viert dit jaar dan ook trots zijn zilveren jubileum. Zijn twee jonge blockbuster-broers bewijzen dat de Antwerpenaar opnieuw popcorn en ijspralines bij de film weet te smaken. Dat mag hem zelfs een stevige duit kosten. Maar de ziel van de vroegere Antwerpse cinema, die vind je enkel nog terug in de annalen van het Filmmuseum