Nederland is een uitgelezen kennismaatschappij: de economie maakt zich vooral sterk op het vlak van diensten en innovatieve industrieën.
Dit wordt mede mogelijk gemaakt door de kwaliteit en de prestaties van de Nederlandse universiteiten en onderzoeksinstellingen. Samen leveren ze 2,75% van ‘s werelds wetenschappelijke publicaties. Dat dit geen prut is, kunnen we vaststellen uit het alom geprezen keurmerk in de onderzoekswereld: citaties. Jawel, het totale Nederlandse volume artikels mag zich beroepen op 20% meer citaties dan het wereldgemiddelde. Goed voor de derde plaats na de VS en Zwitserland. Een mooie score, die men graag behoudt. Enige omzichtigheid is dus op zijn plaats bij de invoering van de Bachelor-Masterstructuur (BaMa) in het hoger onderwijs. Het Bologna-akkoord wil de diploma’s binnen de EU vergelijkbaar maken en de academische mobiliteit van studenten verbeteren. Maar deze hoofdzaken dreigen te verwateren en neveneffecten van de uniformisering worden gevreesd.
Voordeel voor de rijken
De Nederlandse BaMa zal, in tegenstelling tot de Vlaamse, bestaan uit drie Bachelor- en twee Masterjaren. De meeste opleidingen krijgen er zo een jaar bij. Op het eerste zicht een goede zaak en het leunt dichter aan bij de realiteit. De Nederlandse student is immers gewend om zijn eigen tempo te kiezen bij de samenstelling van zijn vakkenpakket en het voltooien van het eindwerk. Een vijfde en zelfs zesde jaar zijn in de praktijk meer regel dan uitzondering en dit zonder het brandmerk van ‘bissen’. Het blijft afwachten of de BaMa hier voor een trendbreuk zorgt. Al heerst er enige bezorgdheid bij de studenten over het hoge studietempo van de BaMa. Zo zou vrije tijd, voor zelfontplooiing en een bijbaantje om de studiekosten te dekken, schaars worden. Op deze manier zullen rijke studenten in staat zijn hun studie eerder af te ronden.
Exclusieve topmasters
Een ander gevaar van de gelijkvormige Europese opleidingsruimte is het ontstaan van een marktsituatie voor diploma’s. Universiteiten grijpen de hervorming daarom aan om zich te profileren. Zo plande Den Haag de inrichting van dure, exclusieve topmasters voor uitblinkers. Studentenprotest kon dit voorkomen, maar er kan donder op gezegd worden dat onderwijsinstellingen andere manieren vinden van marketing. Neem als voorbeeld de TU Delft, goed voor jaarlijks 13.000 studenten en 1.500 ingenieursdiploma’s. De ambitie van de TU Delft luidt officieel: "Behoren tot de top 5 van de technische universiteiten wereldwijd." Voor de BaMa betekent dit uitsluitend Engelstalige Masters. Verder worden er enkel Masteropleidingen opgericht als een sterke onderzoekskern die kan dragen. En omdat de Master door de instelling gezien wordt als een eerste professionele ervaring, moet de Bachelor hiervoor selecteren. Indien nodig door een zwaarder eerste jaar. Vandaag is het collegegeld voor buitenlandse studenten op deze instelling al hoog in vergelijking met andere Nederlandse universiteiten.
Het ziet er dus naar uit dat het protest tegen selectie en hoog collegegeld voor de topmasters tevergeefs is. Het initiatief voor elitevorming is gewoon verschoven van de politiek naar de instellingen. Beide partijen zijn vast erg gelukkig. De universiteiten gaan de concurrentie aan voor de beste eerstejaars. Wel spijtig voor de studenten op het Binnenhof in Den Haag. Niet dat we vies zijn van elites, hoor.