Wie gedoopt wordt met de naam Hermannus Jantinus van Veen lijkt wel voorbestemd om het in de kunstwereld te maken. Deze viereneenhalftalige culturele kosmopoliet heeft nog maar net zijn wederom uitverkochte tournee ‘Herman’ door onze stad gestuurd, of hij stelt zijn eerste schilderijenserie ‘Herfsthandschrift’ alweer tentoon in de Boerentoren. Een gesprek met de koning van het Nederlandstalige cabaret.
Monochrome kleurenpuzzels
U bent pas op uw zestigste beginnen schilderen: waren er mensen die verbaasd reageerden?
Herman van Veen Ik merk dat mensen het niet vreemd vinden. Als je theater of films maakt, ben je sowieso met levende beelden bezig. Voor deze schilderijen ben ik als het ware overgegaan naar gestolde beelden. Wat ik eigenlijk probeer te doen is licht vangen, een moment strikken en dat in kleuren of lagen bewaren. Mijn werk is abstract, dus je kan zelf betekenis geven aan wat je erin denkt te zien. Eigenlijk bewaar ik vooral een sfeer op doek.
Had u reeds een werkwijze of een concept in uw hoofd toen u begon te schilderen, of is dat gaandeweg spontaan gekomen?
van Veen Ik ben beginnen schilderen met oude spullen van mijn overleden vader, een typograaf die in zijn vrije tijd met houtsneden en papier werkte. Ik heb dus letterlijk zijn handen gevolgd en kleuren gebruikt in plaats van hout. Het is met andere woorden een spel zonder plan, een reis zonder doel of belang. Ik puzzel eigenlijk met kleuren die monochroom zijn, toon op toon. Bekijk het zo: ik heb zang en viool gestudeerd op het conservatorium om een eigen klank te vinden, om echt te kunnen spelen met muziek. Dat is exact hetzelfde als wat ik nu met mijn doeken tracht te doen.
Was schilderen een passie die reeds langer in u sluimerde?
van Veen Niet echt. Ik ben er gewoon mee begonnen nadat mijn ouders overleden waren en... (aarzelt) Het is moeilijk te verklaren. Weet je, de geur van koffie krijgt een andere betekenis als je ouders dood zijn, want je dronk steeds koffie met hen. Nu mijn ouders er niet meer zijn, ervaar ik die geur en die sfeer helemaal anders. Je kan het vergelijken met de paradox van het bewaren van sneeuw: en toch doe je het! De dood heeft voor mij handen en voeten gekregen. Nu zijn mijn ouders zes à zeven jaar dood, maar toch blijft er voor mij een sfeer over die positief aanvoelt, aangezien ik zo’n goede herinneringen aan hen heb. Dat sterkt me enorm in wat ik doe, dat koester ik.
Het schilderen had in zekere zin dus een therapeutische waarde.
van Veen Zo zou je het kunnen zeggen. Uiteraard is dat een beetje grotemensentaal, maar het is inderdaad een verwerkingsproces geweest.
Gebruikt u het dan ook als een manier om bijvoorbeeld tot rust te komen na een vermoeiende tournee?
van Veen Nee, ik vind het gewoon leuk om te doen: even leuk als zingen, als zwemmen, als in de tuin werken. Het is echt een deel van mijn bestaan geworden. Weet je, ik heb er gewoon zin in. Soms kan ik thuis een boek zitten lezen en plots opstaan om iets met mijn handen te gaan doen. En dan maak ik dat, en dan zet ik dat neer, en dan ziet iemand dat, en dan neemt die dat blijkbaar mee. Nou, heel leuk.
Ik denk echt dat “het” er is: je hoeft het alleen maar te plukken.
U zei reeds dat het tijdens het schilderen wel lijkt alsof u het licht opvangt, dat het voelt alsof “het schildert”. Daarbij moest ik denken aan een interview dat u deed met Horst Wackerbarth in 2005, waarin u sprak over “het collectieve gedachte”: “het denkt”, of “ik denk met het”. Bedoelt u daar hetzelfde mee?
van Veen Exact. Kijk, ik geloof dat alles het gevolg is van een handeling – zij het in geest of daadwerkelijke beweging. Ik ben dus onlosmakelijk verbonden met alles rondom me: mijn schilfer of mijn fractie in de tijd doet er echt toe. Ik realiseer me dat als je een blad van een boom plukt, dat een effect heeft op het geheel. Het denken dat jij doet of dat ik doe, verandert alles om ons heen. Elke gedachte is namelijk een gebeurtenis die een proces in beweging zet. En ik geloof dat wij in staat zijn om gedachten op te vangen en om te zetten tot iets anders. Ik denk echt dat “het” er is: je hoeft het alleen maar te plukken. Als ik schilder, is er dus iets in het licht dat ik wil pakken. Het is er omdàt ik het zie. Dat is ook wat bijvoorbeeld een fotograaf doet: naar het licht kijken en zorgen dat het zijn functie optimaal uitvoert binnen datgene dat hij of zij mooi vindt. Die fotograaf bepaalt dus wel hoe de foto eruit zal zien, maar het licht dicteert eigenlijk alles.
Imperfectie is het onderliggende thema van ‘Herfsthandschrift’, maar hebben uw schilderijen ook een optimistische boodschap?
van Veen Het draait niet echt om een boodschap, maar vooral om het letterlijke besef van een waarneming en wat je daarmee aanvangt. Een voorbeeld: er is erg veel kapot in deze wereld, maar dat hoeft geen negatief fenomeen te zijn, want het is sléchts kapot. Een scheur is maar een scheur en niets meer: wat jij er mee doet, kan de betekenis ervan veranderen. Kijk, gisteren las ik in de krant een volle voorpagina over die dolle schutter in Virginia die x aantal studenten heeft vermoord. Dat is vreselijk, maar er sterven elke dag ook 1500 kinderen aan aids, alleen al in Zuid-Afrika. Die stille dood heeft echter helemaal niet zo’n prominente betekenis in ons economisch besef. Nieuws in de westerse optiek, met andere woorden. Dat is geen oordeel en zelfs geen mening, dat is enkel een vaststelling. Mijn punt is: zo’n artikel maakt duidelijk wat er niét staat. Daar zijn wij in feite allemaal mee bezig: wat het niet is. Daarom heb ik in mijn schilderijen ook voor scheurende en contrasterende beelden gekozen.
U hebt bewust geen techniek geleerd toen u begon te schilderen: denkt u nog nieuwe werkwijzen te leren als u er verder mee wil gaan?
van Veen Dat hangt volledig af van de nood op dat moment, veel verstandigs kan ik daar eigenlijk nog niet over zeggen. (gniffelt) Mijn handvaardigheid is tot hier toe voldoende voor wat ik wil doen. Stel nu dat ik een vertaling of een interpretatie zou willen maken van iets dat ik niet ambachtelijk beheers, dan moet ik het ofwel niét doen, ofwel het me eigen maken. Ik ga in elk geval nooit proberen mensen te schilderen: die zijn er al, dus daar ligt mijn interesse niet.
Louter afbeelden intrigeert u niet.
van Veen Niet meteen. Wel kan ik me voorstellen dat ik ooit de beweging van een lichaam in het licht zou willen schilderen. Dat zal je dan echter nooit als lichaam herkennen, omdat ik simpelweg niet in staat ben een totaalbeeld te zien. Van niets, overigens. (lacht) Ik kan slechts een fractie zien. Iemand die een mens schildert binnen een schilderij, schildert trouwens een ander mens. Hij vangt het in een kleiner kader, maar net daardoor krijgt die subjectieve waarneming zijn betekenis.
Is het schilderen een creatieve uiting die in de toekomst een steeds duidelijkere plaats gaat krijgen binnen uw artistieke bezigheden?
van Veen Zeker. Momenteel ben ik zelfs in de weer met een project dat zijn oorsprong vindt in schilderdoeken. Het gaat om een oratorium, gebaseerd op gedichten van een achttienjarig meisje dat vermoord is in een concentratiekamp. Die gedichten zijn zo onvoorstelbaar mooi dat ze werkelijk iets in me hebben losgelezen. Wie weet wat voor prachtige literatuur ze had geschreven als ze was blijven leven! Ik wil met dit oratorium dus ook laten zien dat elke jonge mens recht heeft op een toekomst en dat wij ouderen daar gestalte aan kunnen geven. Dat heeft me doen nadenken over hoe je toekomst in kleur zou kunnen schetsen. Vervolgens heb ik daar acht tableaus over geschilderd en tentoongesteld in Büchenwald, een oud concentratiekamp vlakbij Weimar. Toen kon ik niet anders dan tegen die mensen zeggen: kijk, ik laat je deze beelden zien, want dat is wat ik eigenlijk wil laten horen. (glimlacht) Het is in mijn leven nog nooit eerder gebeurd dat een theaterproductie is begonnen met beelden die ik vooraf had gecreëerd.
Voetstappen over rare bruggen
Men noemt u wel eens vaker een “duivelskunstenaar”: welke betekenis heeft die term voor u?
van Veen Geen. Alles wat ik doe draait gewoon om de schoonheid van het overleven, roeien met de riemen die je hebt. Kijk, ik heb vroeger enkele speelfilms gemaakt en die dienden voor mij slechts één doel: een emotionele voorbereiding op een tragiek die mij te wachten stond. Ik wilde dus in een verhaal vertellen wat er zou gebeuren als ik dat verhaal niét vertelde. Zoals je reeds zei: het is een overlevingsmechanisme, een therapie, een voorbehoeding. Dan begin je steeds met een dilettante ervaring, maar die is er slechts om een volgende stap te kunnen zetten. Het houdt me dus niet zo bezig wat mensen daar van vinden: ik realiseer me ook wel dat als ik aan de overkant wil geraken, ik eerst een hele rare brug zal bouwen. Maar aan die overkant zal ik geraken, hoe dan ook. Zo heb ik de dood van mijn ouders voor mezelf ook willen voorbereiden door een golemachtige film te maken over iemand die de dood wil voorkomen door hem te stollen: iemand die de dood niet wil aanvaarden en hem dus zelf doodt om het moment voor te zijn, uit defensie. Dat weinigen die abstracte films spannend vinden, dat zal wel zijn, maar dat is dan ook niet de hoofdreden waarom een kunstenaar iets maakt.
Het draait om de behoefte van het moeten creëren.
van Veen Ja, dat is het hele verhaal. En dat maakt het net zo fascinerend. Als ik mijn schilderijen hier zie hangen... Nou, dan ben ik blij. Want ze herinneren me aan wat ik op dat bepaalde moment voelde, wat ik wilde vastleggen.
In 2004 bezocht u onze stad reeds met de show ‘Andere namen’, in 2005 was het de beurt aan ‘Verboden te lachen’. U hebt net de meeste data van uw recente show ‘Herman’ in Antwerpen gegeven, staat hier momenteel met uw schilderijen en u komt na de zomer terug voor tien extra voorstellingen. De sinjoren vragen het bijna in koor: heeft Antwerpen iets voor u dat andere steden niet hebben?
van Veen Natuurlijk. Dat heeft niets filosofisch in zich, het zijn gewoon feiten: ik heb in deze stad meer dan waar dan ook doorgebracht. Mijn dochter heeft hier gestudeerd, ik ben hier destijds in het Kamertoneel begonnen, ik heb hier vrienden verloren en gevonden, mijn lief kwijtgespeeld, films gemaakt... Men begrijpt mij hier, want ik ben één van ons. Ik heb hier mijn voetstappen, mijn kilometers liggen. Nou, da’s mooi, man. Ik voel me hier ook zo thuis: ik ben getrouwd met een Belgische die hier ook gespeeld, gewerkt en gewoond heeft. Nederland is mijn vaderland, maar België is mijn moederland. Ik heb hier een vriendin wonen die steeds tegen me zegt “ik zie u graag”. Hoe kan je ’t beter zeggen? Dat is toch geweldig? Een Nederlander zegt gewoon “haai”. (lacht)
Zoals reeds gezegd komt u na de zomer terug voor tien extra voorstellingen: gaat het programma er anders uitzien?
van Veen Dat weet ik niet en om eerlijk te zijn: daar ben ik ook helemaal nog niet mee bezig. Ik heb net twee keer in Kortrijk gespeeld en dat is echt een wereld op zich. Als ik daar dezelfde voorstelling speel als hier, is dat toch totaal verschillend omdat de stad helemaal anders aanvoelt. De taal heeft er ook een andere betekenis: als je in een bilinguale stad als Kortrijk “goedenavond” zegt, zeg je géén “bonsoir”. Die begroeting is bijna een soort pamflet: zeker voor mij, met mijn Hollandse ‘g’. Morgen ga ik naar Brussel, ongetwijfeld de hardste stad van dit land. Ondanks zijn Vlaamse en Waalse aspecten bezie ik Brussel in de eerste plaats als een Europese bankstad. Daar is alles scherper, harder en cynischer: je moet er sneller zijn. Er is geen tijd, alles moet opschieten, de parkeergarage gaat dicht. Een heel New Yorkse haast, een gebrek aan identiteit, een patchwork. Antwerpen is altijd Antwerpen: een volksstad waar je de tijd kan nemen.
Het is dus kwestie elke avond de juiste nuances aan te voelen.
van Veen Absoluut. Donderdag is bijvoorbeeld ook niet te vergelijken met woensdag, en zaterdag is niet zondag. Vrijdagavond zijn de mensen moe en verheugen ze zich op het weekend: de energie in de zaal is dan niet te vergelijken met die op een donderdagavond. Ik heb voor mijn laatste show een liedje geschreven over de Boerentoren, de Jodenstraat en het Schipperskwartier: dat kan je eigenlijk enkel hier zingen. In Turnhout klinkt zo’n liedje anekdotisch, hier zal ik het nog even snel voor de pauze brengen. Als ik morgen naar Brussel rijd, zal ik nadenken over wat we die avond gaan doen. In grote lijnen heb je natuurlijk een repertoire, maar de manier waarop je dat ordent, wordt bepaald door de manier waarop de stad je aanspreekt. Het denkt, weet je wel? (glimlacht) Zo kan het zijn dat ik morgen bij een stoplicht sta, men mijn ruit inslaat en mijn gsm steelt. Nou, dan zal ik zeggen: ik kan u vanavond niet bellen. (lacht)
Een muzikale tsunami
U hebt recent nog een selectie van oudere nummers heropgenomen voor het album ‘Woorden op mijn zang’: waarop hebt u uw keuze van de liedjes gebaseerd?
van Veen Een Antwerpse vriendin van mij, Franka Daels, is jarenlang mijn rechterhand geweest. Zij werd letterlijk door kanker vermoord, dus heb ik die cd gemaakt als een eerbetoon aan haar, met stukken waarvan ik wist dat zij ze erg mooi vond. Het is dus een boeket voor Franka, een cadeautje voor haar. Daarom is het ook uitgegeven in een beperkte oplage: het had geen enkele commerciële betekenis.
Binnenkort gaat u een nieuw album opnemen waarop u liedjes van allerlei bekende Nederlandse artiesten gaat coveren: kan u daarover al een tipje van de sluier oplichten?
van Veen Dat wordt een cd met vijftien stukken die ik samen schrijf met gasten waar ik waardering voor heb. Er werkt dus een hele groep van schrijvers en muzikanten aan mee. De thema’s hebben allemaal te maken met het Nederlandse karakter: zowel het fysieke als de mentaliteit. We zijn er momenteel druk mee bezig en enkele stukken ervan heb ik ook al in de Arenberg gezongen. In september verschijnt de cd: de gasten lopen van Thé Lau tot Henny Vrienten en van Jan Savenberg tot Daniël Lohus.
‘De Nederlanders’ spreekt als titel van de serie dus ook boekdelen.
van Veen Die titel slaat terug op de middeleeuwen: toen was er een periode in de muziekgeschiedenis waarin het Nederlandse lied zeer hoog stond aangeprezen. Het gaat om een groot gebied dat Vlaanderen, Nederland, Noord-Frankrijk en een deel van Duitsland omvat en waar ‘de Nederlanders’ woonden en werkten. Het lied was in die dagen eigenlijk de krant: trouvères en Minnesänger trokken van stad naar stad en bezongen het nieuws. Dat was dus een glorieperiode van Nederlands-Frans-Duitse composities en artiesten. Wel, ik heb het gevoel dat die tijd er nu ook is, dat de Nederlandse taal meer betekenis en relevantie heeft dan ooit. Ook de economie er rond is niet onbelangrijk: kijk naar rappers, humoristen, cabaretiers, de charts... Je zal érg weinig schaamte voor de moedertaal terugvinden. Zoiets probeer ik te bewaren op een schijfje, net zoals met een schilderij. Als ik een mooie tekst lees of een mooi liedje hoor, dan steek ik dat nu eenmaal graag in een doosje.
Een tijd geleden is er met ‘We hebben maar een paar minuten tijd’ ook een Herman van Veen tribute album verschenen waarop allerlei verschillende artiesten zich aan uw nummers wagen: wat vond u daarvan?
van Veen Dat was héél erg leuk: allemaal bandjes waar ik nog nooit van had gehoord die voor mijn zestigste verjaardag een eerbetoon hebben gemaakt. Er was ook een bijhorend verrassingsconcert, waarop alles wat iets van belang had in de provincie Utrecht die avond speelde. Nou, daar kwam wat voorbij! Verschillende moderne genres die een stuk van mij hadden bewerkt: hartstikke leuk!
De metalgroep Orphanage heeft bijvoorbeeld uw bekende nummer ‘Opzij’ letterlijk stevig bewerkt: wat vond u daarvan?
van Veen Ik vond het echt allemaal prachtig, zonder uitzondering. En hàrd, jongen, soms! (lacht) Fascinerend. Wat nogmaals bewijst dat het in wezen niet uitmaakt wat je doet, hé? Ik heb gisteren in Kortrijk een blaadje gekocht dat vol stond met onbekende beginnende groepjes. Van begin tot eind heb ik het doorgenomen en ik had nog nooit van één van hen gehoord! Ik heb er gisterenavond een liedje over geschreven met de titel ‘Affiche’. Daarin noem ik enkel namen van groepen die ik niet ken: het gaat steeds maar door, het is uitzichtloos. Het lijkt wel een tsunami aan nieuwe ontwikkelingen. Hoezo, oude sneeuw, nieuwe sneeuw? Het zàl sneeuwen.