Djekuji moc!

23/11/2005
🖋: 

“Praag laat niet los. Ons beiden niet. Dit moedertje heeft klauwen. Pas als we haar aan twee zijden in brand steken, in Vysehrad en Hradschin, wordt het voor ons mogelijk om ervan los te komen.” schreef Kafka – naast Gustav Meyrink misschien de beroemdste Praagse schrijver – ooit over deze stad. En hij heeft gelijk gehad: Praag laat u niet gaan. Na twee maanden in deze vreemde stad, geeft ze langzaam al haar geheimen prijs. Ze toont haar trots, haar eerlijkheid, haar schoonheid en schittering, in de donkerte van de herfst (de avond valt hier een half uur eerder). Praag lijkt wel een peperkoeken stad. Eentje om van te snoepen. Het is een stad met een geschiedenis (niet zomaar een ‘verleden'), met een bruisend heden en een uitdagende toekomst. Praag. Een majestueuze, sierlijke, eerlijke en enorm koude stad. Maar ze toont ons ook dat ze een plek is voor kreupelen, blinden, zatlappen, bedelaars, zwangere vrouwen en dikke mensen.

In de gangen van het metrostation ‘Mustek' – pal in het centrum – staat geregeld een jonge vrouw met onvolgroeide ogen. Ze zijn zo klein en verschrompeld als twee rozijnen. Ze staat er met haar witte stok en een wit bekertje in de hand. Menig voorbijganger staart haar ongegeneerd aan – ze kan het toch niet zien – of gooit enkele kronen in haar plastieken bekertje. Twee andere blinden kussen elkaar onverholen en met veel passie, terwijl hun ogen ronddraaien naar alle kanten. Hun witte stokken lijken met hen mee te dansen. Ze zien echter niet van elkaar dat ze allebei oerlelijk zijn. Voor hen misschien een voordeel, voor toeschouwers zijn ze niet meer dan een curieuze attractie.

 

Langs weerszijden van de walgelijk toeristische Karelsbrug vallen bedelaars op hun blote knieën voor je neer. Vaak met jonge hondjes aan hun zijde – om meer medelijden te wekken? Met hun kalende schedels (alle bedelaars zijn mannen, om één of andere reden) naar de hemel gericht en hun ogen gesloten trotseren ze de koude, de regen, de sneeuw, de politie en de toeristen. Wanneer een enkeling vijf kronen in hun hoedje of bekertje werpt, doen zij de moeite om zich met krakende knieën op te richten. Het licht dringt even door tot in hun doffe ogen en zij kijken u recht in het gezicht terwijl zij een luid en oprecht ‘Djekuji!' (dank u!) langs hun schorre stembanden laten vloeien. Daarna slaan zij de ogen weer neer en laten het hoofd nederig hangen.

 

Ook 's nachts zit de tram vol dronken, slapende mensen en af en toe zie je een zatlap bijna doodvriezen, al slapend onder een bankje, volgegoten met goedkope rum of slivovice. Sommigen durven ook hun plastieken lege flessen te laten vullen met vers getapt bier, in een goedkope pivnice. De kloof tussen de toeristenkudde en de vierde wereld is hier maar al te markant aanwezig. Elke eerlijke toerist zou in zijn weekendje een moment moeten inlassen om naar de buitenwijken te trekken, om daar het verleden te zien: het turbulente verleden, belichaamd door grote communistenblokken. Het eigenaardige aan Praag is dat de recentste geschiedenis nog niet echt voltooid verleden tijd is. Je kan als het ware de geur van verbrand studentenvlees nog ruiken (In memoriam Jan Palach), de sporen van de tanks nog zien in de huidige kapitalistische winkelstraten en de ingetogenheid van de mensen voelen. Ga maar eens na hoeveel Tsjechen er in het openbare leven openlijk een lach tonen...

 

Waar Kafka zich een vogel voelde, op zoek naar een kooi, daar voelden de Tsjechen zich – tot voor kort – het vogeltje, gevangen ín de kooi. Gevangen in een grote, zwarte en zogenaamd verlossende kooi. De vogeltjes werden bevrijd op zeventien november 1989, met de Fluwelen Revolutie. Maar ze zijn niet gaan vliegen, sindsdien is rood de modekleur nog niet geweest (sokken in sandalen wél) en blijft de kilte van de Koude Oorlog nog hangen. Praag blijft een beetje een bevrijdende gevangenis: ze heeft een januskop, steeds kijkend naar het voorbije, dat haar achtervolgt en met haar meeloopt, en ondertussen vooruitkijkend, verder hollend naar de toekomst, naar de Europese Unie. Praag is een moedertje met klauwen, ze laat ons niet los. De enige die er al eeuwen rustig onder blijft is de Moldau, die gezapig verder stroomt, alsof er nooit iets aan de hand is geweest.