Maarten Inghels is dichter, schrijver en kroegbezoeker. Elke maand is hij, zoals Brel het ooit bezong, één van de nuttelozen van de nacht en bekijkt hij de bodem van zijn glas in een studentencafé.
Met enige schroom stap ik over twee drempels, eerst een donkere inkomhal met twee tochtdeuren, als een sluis, het wachtkamertje, daarna kom ik in het eigenlijke café: De Vettige Swa. Mijn ogen zijn nog niet gewend aan het duister van de schimmige achterafkamer om de immer presente houten schilden van de studentenclubs te ontwaren, of er weerklinkt al een dronken kerelslied. Het gelal wordt af en toe onderbroken met een brullend gejuich of een symfonie van keelklanken die men eerder bij een kudde nijlpaarden verwacht. Met de hand op de hartstreek wordt het lied beëindigd en wordt er een ‘gratis vat’ gesignaleerd. De twee magische woorden die deze toekomstige streelmeisjes en mercedesverkopers in hun roes prevelen zorgen voor een ramkoers op de lange bar, waarna het bier van hand tot hand gewisseld gaat zoals de zandzakjes ten tijde van de watersnoodramp van 1953 in Nederland.
Ook in dit café hangen er weer schreeuwerige displays met foto’s van mensen die de hawaïkrans als een strop rond de hals hangen, weer hangt er een varkenstrog in de mannentoiletten, waarin het nog niet verteerde bier geloosd wordt en bij wijze van indrukmakende paringsdans nog de mogelijkheid tot poolen en het bejagen van het dartbord. Het soort behendigheidsporten die het moeten hebben van een precisie die ik niet meteen verwacht in cafés waarin het delirium voor een bruidsschat wordt aangezien. Finesse en sereniteit zijn in deze tijden moeilijk te hanteren begrippen, getuigen de kladschriften op de toiletmuren. Nochtans bevindt er zich een schrijver in de zaal, een journalist wel te verstaan, die “het wil maken in de media” en “graag voor P-magazine of Playboy zou schrijven”, nadat hij twee masters en een bachelor met een vage naam heeft gestudeerd. Zijn pogingen tot verbaal vuurwerk ten spijt, moet hij het voornamelijk hebben van het voorname streepje op zijn hemd en de fatsoenlijke kraag. Lange tijd om te chitchatten met de nieuwe Hugh Hefner is er niet, de pooltafel is plots verdwenen, en de eentonige beats gaan luider. Het is muziek waarbij je het lichaam in de meeste obscure fitnesshoudingen moet wringen. De meest eigenaardige hits wisselen elkaar af, de displays vertonen nu enkel videoclips gesponsord door een bikini- of automerk.
Dit soort cafés werken als een zetpil: een korte harde pijn, en dan de zoete verdovende werking van de alcohol. Uiteraard zijn er de traditionele studentenclubs die verstrooiing bieden. In café De Vettige Swa zijn dat de Klauwaerts en de Westkanters die zich als brave West-Vlaamse koorknaapjes nog net op tijd uit de poldermodder hebben kunnen worstelen. Natuurlijk is iedereen hier welkom, rond middernacht loopt de keet aardig vol en kan het etablissement maar niet kiezen een dans- ofte een praatcafé te zijn. De website van De Vettige Swa beloofde ons de grootste dingen, ondermeer ‘feestjes die, al dan niet gepland, uit het niets kunnen ontbranden.’ Voorlopig steek ik enkel de brand in steeds meer sigaretten om mijn groeiende agitatie te verbergen. Ik weet niet wat ik het treurigst moet vinden: de ad fundums die ik in mijn gezichtsveld zie passeren al was men aan het waterboarden met alcohol, of de dommige blikken in de ogen van sommige studenten al waren ze plastic bekerhoudertjes die men in de wagen naast de versnellingspook vindt.
Bij elke nieuwe wolk parfum die binnentrippelt ontwar ik op de gezichten van de meisjes een eigenaardige gezichtsmimiek die het midden houdt tussen gespeelde verveling en een jagersblik. In hun gedachten wordt er op een nog onbepaald stuk grond in Brasschaat al een heuse fermette gebouwd, de hond heeft reeds een naam, de nieuwe vent wordt hier gekozen. Vooraleer mijn schoenen in deze bierplassen blijven kleven, besluit ik naar huis te wandelen, over de Ossenmarkt. Het plein waar in de eerste academieweek het intellect als een aftelrijmpje daalt.