de rector is dood, lang leve de rector!

Herman Van Goethem over het rectorschap

11/09/2016
🖋: 

“De universiteit heeft meer dan ooit nood aan een rector met visie, aan een rector die inspireert, aan een rector die, waar nodig, ook nieuwe wegen durft inslaan.” Een inleidende zin uit de visie- en beleidstekst van Herman Van Goethem, toen nog kandidaat-rector en volop in verkiezingsstrijd met Johan Meeusen, ondertussen met 51,4 procent van de stemmen de gekroonde opvolger van Alain Verschoren. Hoog tijd dat we onderzoeken of de voormalige prof Geschiedenis en Rechten een rector met visie en inspiratie is die een onbekend pad wil betreden.

Klokslag half elf wandelt Herman Van Goethem het Agora Caffee op de Stadscampus binnen, precies het tijdstip dat we hadden afgesproken om elkaar tussen thee en koffie te spreken. “Timemanagement is erg belangrijk. Ik werk niet meer dan vroeger, maar ik merk wel dat ik nu veel efficiënter met tijd moet omspringen”, steekt de kersverse rector van wal. Of mogen we hem die titel eigenlijk nog niet toekennen? “Dankzij een of ander reglement start mijn mandaat pas vanaf 1 oktober. Dwaas vind ik dat, want het academiejaar is dan al een week bezig. We moeten de begindatum van het mandaat veranderen naar 1 september of 1 augustus, dat spreekt voor zich.”

 

“Anderzijds ben ik al sinds maart vlijtig aan de slag om mijn rectorschap voor te bereiden, een inloopperiode die ik met open armen heb verwelkomd. Door het goede contact met de vorige rector, een goed draaiende administratie en de hardwerkende ploeg rond mij loopt de overgang erg vlot, en dat is een noodzaak, want dit beroep verschilt totaal van lesgeven en onderzoek uitvoeren.” Wat doet de man aan het hoofd van een universiteit juist? Een vraag die blijkbaar van onze gezichten af te lezen valt, want onverstoord raast Van Goethem verder: “Naast vergaderingen voorzitten, bestaat mijn taak erin mensen samen te brengen in functie van een bepaald project. In totaal zijn er zo’n vijftigtal belangrijke dossiers die openliggen en die ik telkens aanstuur, zonder dat ik me in het operationele begeef. Het is niet aan mij om die dossiers tot op dat niveau te doorgronden, daarvoor heb ik een team.”

 

We vragen hem of hij een voorbeeld kan geven van zo’n dossier, want bij zijn gepassioneerde, doch ietwat vage repliek kunnen we ons niet meteen een beeld vormen. Na een teug van zijn koffie treedt de rector met plezier in detail: “Analoog met The Internet of Things, denken we na over een University of Things, een groot project dat vertrekt vanuit de vraag wat je kan aanvangen met big data in de organisatie van een stedelijke en commerciële samenleving. Ik stel me voornamelijk de vraag hoe een universiteit mee deze kar kan trekken. Het eventuele antwoord is in de vorm van een nieuwe opleiding met een tweejarige, interuniversitaire master die ingebed kan worden in de universiteit en meegefinancierd wordt door de bedrijfswereld. Dat laatste is noodzakelijk omdat we middelen nodig hebben, al moeten we erop letten dat we niet afhankelijk worden van de bedrijven. Zij zien ons nogal eens graag als leverancier van producten, hetgeen we uiteraard niet zijn. Maar de dossiers gaan over de meest uiteenlopende onderwerpen. Personeelsstructuur, valorisatie van onderzoek en het optrekken van nieuwe gebouwen zijn enkele voorbeelden van interne universitaire onderwerpen. Ontwikkelingssteun en sociale problematiek vragen dan weer om een samenwerking met de stad.”

 

Niet al te subtiel polsen we of een vroegere bekendmaking van de examenroosters als aandachtspunt gemarkeerd staat. Zijn antwoord is positief, want hoewel hij het vanzelfsprekend vindt dat de roosters op facultair niveau gedeeld worden, is hij van mening dat de verdeling in sommige faculteiten sneller kan. “Niettemin kan ik slechts opmerken dat we ervoor moeten zorgen dat de roosters vlugger bekend geraken, want ik ken dat dossier niet en ben dus niet op de hoogte van allerlei hindernissen. Maar als ik het als rector aangeef, maakt dat indruk en kan dat een impuls zijn.”

 

Van Goethem mag dan achteloos onderuitgezakt op zijn stoeltje zitten – hetgeen deels te wijten valt aan zijn nonchalante persona, deels aan het niet al te comfortabele meubilair in het Agora Caffee – aan vuur in zijn woorden ontbreekt het niet. “Mijn tip voor de studenten is dat ze nieuwsgierige passie leggen in hun studies. Dan loopt het doorgaans wel goed. Anderzijds zijn er studenten die dat niet in zich hebben. Sommigen zijn ook erg ‘jong’ op achttien. Toestanden zoals in Azië, waarbij ouders in tentjes overnachten om hun achttienjarige kind tijdens de eerste weken te begeleiden, zijn hier gelukkig niet de norm. De overgang naar ‘de grote wereld’ kan moeilijk zijn, maar na enkele jaren studeert iedereen wel als volwassen intellectueel af. Dat zien we elk jaar opnieuw bij de promoties. We vormen mensen, dat vind ik geweldig.”

 

De energie van de rector lijkt onuitputtelijk. In zijn eigen studentenjaren combineerde hij Geschiedenis met Rechten, waarbij hij de vakken van de ene opleiding in eerste zit en de vakken van de andere in tweede zit aflegde. Het hoogleraarschap was een logisch vervolg.

 

“Ik ben een geboren wetenschapper, gemaakt om te schrijven. Als onderzoeker ben ik momenteel een vis op het droge. Eigenlijk komt mijn rectorschap een jaar te vroeg, want ik had de tijd goed kunnen gebruiken om mijn boek over Antwerpen tijdens de Tweede Wereldoorlog af te werken. Zeker nu ik zie hoe knap Jeroen Olyslaegers met mijn archiefmateriaal is omgesprongen in zijn roman Wil. Hij gebruikt fictieve personages met fictieve dialogen, wat moet dat dan geven als ik de feiten weergeef? Mijn werk zal dus volgen, maar daar zal ik ook ‘wil’ voor nodig hebben.”

 

“Maar versta me niet verkeerd, ik loop op wolkjes”, voegt hij er snel aan toe, vooraleer we het tegendeel zouden durven vermoeden. “De job is gewoon geweldig, nog veel beter dan ik had verwacht.” Of Van Goethem het rectorschap als een bekroning van zijn carrière ziet? “Zo zou ik het niet noemen, want ik had nooit gepland rector te worden. Ik heb soms iets van een jager, die intuïtief sterk is en zodoende de juiste beslissing neemt wanneer zich een keuzemogelijkheid voordoet. Als ik het geluk heb twee mandaten te voltrekken, tel ik 65 jaar. Dan volgt er nog een leven, hè!”

 

Als we polsen naar zijn relatie met professor Meeusen, die het tijdens de rectorverkiezing met 48,6 procent van de stemmen nipt moest afleggen tegen Van Goethem, weet de rector ons te verzekeren dat we niet naar sensatie hoeven te zoeken: “We komen heel goed overeen. Op geen enkele manier zit er een haar in de boter. Verkiezingen zijn een wat ruw genre, met name de debatten. Elkaar zo openlijk kritiek geven vond ik allesbehalve plezant. Het toont weer eens hoe hard de politieke wereld is. Als professoren zijn we geprivilegieerden, want de pers buigt driedubbel voor ons. Terwijl een hoogleraar steeds keurig zijn interview mag nalezen, wordt op een politicus zonder meer gesjot.”

 

Na deze ondervinding blijft het een tijdje stil, een teken dat we genoeg informatie verzameld hebben en het interview erop zit. Van Goethem schuift het krakkemikkige stoeltje naar achter en wil afscheid nemen, als er net een collega-academicus passeert die schichtig in diens richting knikt. Wanneer de man weg is, geeft de rector nog een laatste opmerking: “Dat vind ik dus confronterend: er zijn bepaalde mensen die me bijna geen goeiendag meer durven wensen. Gezag is nodig, maar ik blijf gewoon Herman Van Goethem hoor, mens van vlees en bloed.”