De laatste loodjes

Kasper; student, drinkebroer, held
14/08/2010
đź–‹: 

Een half decennium geleden was Kasper een vaste waarde in dwars. In de daaropvolgende jaren werd hij een literair curiosum, om te eindigen als last-minute bladvulling. Nu krijgt hij zijn zonsondergang. Tot een volgende dag, op een andere plaats.

“Wil je nu godverdomme sterven!”
Zijn stem galmt licht in de lege, vervallen kamer. De man slaat met de kolf van zijn wapen tegen de metalen tafel waar hij achter schuilt. Kasper zucht, enkele meters verder achter eenzelfde tafel verscholen. Zijn borstkas brandt en langs de ritssluiting van zijn vestje druppelt gestaag bloed naar beneden. Zo stil mogelijk haalt hij de lader uit zijn pistool. De man aan de overkant gaat, iets minder hysterisch, verder.
“Al die moeite en tijd die het mij, en ongetwijfeld ook jou gekost heeft. Onwaarschijnlijk. Heel de tijd jagen en opgejaagd worden.”
Kasper zucht opnieuw en leunt met zijn rug tegen de tafel. Drie kogels betekent weinig opties. De enige deur ligt aan de andere kant van de ruimte. De man kan zijn overwinning haast proeven. Stomme zet, kamers met Ă©Ă©n uitgang. Maar dat krijg je dan als je overhaast te werk gaat.
“En weet je wat het stomste van al is?” De man is ook gaan zitten, de moordlust even vergeten. “Wij, wij houden elkaar volledig in balans. Een stabiele status quo, bijna. Al die energie zodat we elkaar opheffen. Yin en yang, zeg maar.”
Tot op dat punt was het plan geweest om even op adem te komen en te hopen dat er, om welke reden dan ook, iets aan de situatie zou veranderen. Maar de irritatie krijgt bij Kasper de bovenhand en hij steekt zijn hoofd boven de tafelrand uit.
“Yin en yang? Ik ben hier toevallig ingerold, niet op zoek naar problemen. Jij bent op mij beginnen jagen! En nu zijn we plots complementaire universele krachten? Fuck you!” Het hoofd van de man komt even boven de tafelrand uit voordat hij tweemaal vuurt. Kasper duikt weg. Baksteenschilfers regenen op de grond. Na enkele momenten ebben de schoten weg.
“Fuck you”, mompelt Kasper.
“Vergis je niet, ik respecteer je zeker wel. Maar laten we elkaar geen Liesbet noemen: als ik je onschadelijk kan maken, doe ik dat. Geen reden om niet beleefd te zijn, echter.”
“Weet je wat, gast?” Kasper steekt zijn hoofd opnieuw boven de tafelrand uit, maar een stuk voorzichtiger en met zijn pistool in de aanslag. “Je hebt gelijk.” Voorzichtig mikt hij op het stukje tafel waar hij de krullende haarbos verwacht. “Ik zou misschien niet altijd alles laten vallen om ...”
Enkel het pistool van de man komt tevoorschijn. Hij vuurt opnieuw twee keer en Kasper haast zich om terug achter de tafel te duiken. Een fractie van een seconde, te kort om helemaal zeker te zijn, ziet hij een blauwe lichtflits in het lege, zwarte deurgat. Hij kreunt zachtjes, vanwege de pijn en vanwege de sprankel hoop die hij zichzelf toelaat. Nog Ă©Ă©n keer, en dan is het genoeg. Kasper ademt twee keer diep in en langzaam uit voor hij opstaat.
“Zoals ik zei, ik zou misschien niet altijd alles laten vallen, maar veel overtuiging heb ik toch niet nodig om achter jou aan te gaan. Alleszins, ik heb er genoeg van.”
Hij vuurt drie keer op de muur rechts van hem en haalt dan, eens het stof en de galm zijn gaan liggen, de trekker nog een keer over.
“Dat waren mijn laatste kogels, zoals je hoort. Ik geef me over.” Heel voorzichtig staat de man recht, het wantrouwen uit heel zijn houding af te lezen. Hij opent zijn mond om iets te vragen en plots zit er in het midden van zijn gezicht een gapend gat, zo groot als een vuist, en vult een oorverdovende knal de kamer. Een fijne rode waas daalt voor hem neer, terwijl zijn hoofd naar achteren valt en zijn lichaam meetrekt. Door het deurgat stapt een jonge vrouw met lichtblonde krullen en een zomers jurkje. In haar rechterhand ligt, haast nonchalant, haar veel te grote, rokende revolver. Kasper wandelt moeizaam naar haar toe.
“Mooie timing, zoals altijd, Sam.”
“Dag Kasper. Klaar?”
“Volledig.”