Maarten Inghels is dichter, schrijver en kroegtijger. Elke maand is hij, zoals Brel het ooit bezong, één van de nuttelozen van de nacht en bekijkt hij de bodem van zijn glas in een volkscafé.
Café Den Engel is wellicht het enige volkscafé dat op Google vier gebruikersrecensies krijgt en een rijtje sterren dat in de Gault Millau niet zou misstaan. Dat het aantal woorden van de recensies maar summier is, doet niet af aan het feit dat Den Engel een van de bekendste cafés is in Antwerpen. Eveneens kan het betuigen een van de oudste te zijn, aangezien de gelagtafels er pas verschenen rond 1900.
De eerlijkheid gebiedt mij, als erkend kroegtijger, toe te geven dat ik nooit eerder café Den Engel binnen was geweest. Enkele zomers geleden heb ik wel even op het terras gezeten. Nog plakkerig van mijn herexamen spelling van het Nederlands – waar ik flagrant voor was gebuisd – zat ik te wachten op mijn redacteur die voor enkele optredens en het redigeren van mijn eerste dichtbundel was overgevlogen uit Portugal. Later heb ik begrepen dat mijn debuut in de poëzie me veel meer heeft bijgebracht dan alle examens spelling aan de universiteit tezamen, maar dat wist ik toen nog niet bij een cola op het terras van Den Engel, dan bier in De Zeven Schaken ernaast, enzoverder. De Zeven Schaken en Den Engel pretenderen allebei veel politici na de gemeenteraad over de vloer te krijgen, niet onlogisch als beide cafés zich in de schaduw van ’t Schoon Verdiep situeren. Doorgaans mijd ik plekken waar veel mensen samendringen om het hoge woord om ter luidst te voeren en de opluchting was dan ook groot wanneer ik op een van de eerste koude winteravonden in november een van de Lange Wappers die als ‘onafhankelijke’ zetelt zag marcheren richting Den Engel, maar dan middels een flauwe bocht toch voor De Zeven Schaken koos.
Niet onlogisch als je zag dat Den Engel goed gevuld zat met trouwe habitués. Twee dienstertjes vòòr de toog en drie erachter hielden de commerce ferm draaiende als een ouderwetse kermiskoers, terwijl de grote stationsklok aan het plafond vijf voor twaalf bleef aanwijzen. De legende wil dat het uurwerk als excuus dient voor alle drinkebroers die nog niet bij vrouwlief in bed willen kruipen. Alleen ervaren drinkers slagen erin de tijd geloofwaardig om te kopen.
Volkscafés zijn steevast gespeend van een grondige dosis symboliek die voor de buitenstaander onverstaanbaar blijft. Sommigen zouden dit voor een kakafonie uitmaken, anderen fluisteren van erfgoed. Zo hangt er in Den Engel een delegatie aan petten van ordehandhavers van allerlei pluimage. Waarschijnlijk zullen enkele ingewijden daarvan de betekenis kennen. Ook de traditionele koebel voor de tournée general en plakkaten uit een vorige eeuw zijn present, de bekendste is allicht het vergeelde ‘Beteugeling van de dronkenschap’ dat aan de muur hangt gespijkerd.
Nu de beteugeling van het roken op café met enkele reutels is gepasseerd, mag er ook weer eten geserveerd worden in kroegen. Meestal is het een microgolfovenspaghetti, maar hier serveren ze ook balletjes in tomatensaus aan een prijsje. Naast de oude Leuvense stoof hangen er ook uitnodigingen voor activiteiten, gesponsord door de ‘spaarkas’ die wordt gevuld door trouwe klanten. De aankondigingen doen me denken aan de vroegere ‘buitenschoolse activiteiten’ waarnaar de hele klas werd gevoerd, te jong voor het café, te oud voor knikkers, met een bus die al na de eerste bocht in de straat was aangedampt en stonk naar jongenszweet en snoep.
Maar door het raam zie je voor eeuwig en altijd de monsterattractie die de stad rijk is: de kathedraal die de boel gadeslaat maar niet veroordeelt. Behalve dan de dronkenlap die tegen haar gevel pist.