In het hedendaagse Hollywood, waarin spektakelgerichte epen en blockbusters de norm zijn, bestaan er nog maar weinig ‘auteurs’, filmmakers met een eigen unieke en herkenbare filmstijl. Als we de geschiedenis in duiken, kennen we zo onder andere Orson Welles, Akira Kurosawa en, van eigen bodem, Chantal Akerman. Vandaag de dag vallen vooral de kleurrijke postkaartjes van Wes Anderson op.
Al vanaf zijn eerste langspeelfilm kan je Andersons werk van ver herkennen. Zo is ook zijn doorbraakfilm Rushmore (1998) duidelijk van de hand van een perfectionist, alhoewel die nog niet zo postkaartjeswaardig is als zijn latere werk. In die atypische high school film probeert Max Fischer, een pretentieuze tiener, de liefde van zijn leven voor zich te winnen, maar zij wijst hem af en begint een affaire met een van zijn vrienden. Tegen de achtergrond van minutieus gestileerde sets en symmetrische decors wreekt Max zich, met alle gevolgen van dien. Zo introduceert Anderson in Rushmore al meteen zijn vaste thema’s, die hij naast wraak en onmogelijke liefde aanvult met overleden moeders, overspel en driehoeksrelaties. Desondanks worden zijn films nooit te donker, want die melancholische onderwerpen weet de Amerikaanse regisseur steeds te combineren met droge humor.
In The Royal Tenenbaums (2001), een tragikomedie in herfstkleuren over een disfunctionele familie, keren die onderwerpen terug. Andersons visuele stijl blijft hier echter vrij realistisch, want de sets zijn nog niet zo extreem symmetrisch als in zijn latere films. Zijn oog voor detail etaleert hij al wel: elke kamer in het herenhuis van de Tenenbaums is zo zorgvuldig ingericht dat het doet denken aan een levensgroot poppenhuis. Daaruit heeft The Umbrella Academy dus duidelijk inspiratie gehaald, want naast het imposante huis zijn ook de uniformen en de onmogelijke liefde tussen Allison en Luther gebaseerd op Andersons film.
Anderson zelf laat zich ook graag inspireren. Je zou bijvoorbeeld The Life Aquatic with Steve Zissou (2004) kunnen zien als zijn interpretatie van het iconische Jaws. In Andersons film trekt documentairemaker Steve eropuit met zijn team om wraak te nemen op de haai die zijn beste vriend vermoordde. Voor deze film doet de regisseur weer beroep op zijn ensemblecast, want hij werkt vaak samen met dezelfde acteurs, zoals Bill Murray, Anjelica Huston en zijn goede vriend Owen Wilson.
Vanaf Moonrise Kingdom (2012) is Wes Anderson geen filmmaker meer, maar transformeert hij in een kunstschilder. Het visuele aspect van de film prevaleert immers boven de inhoud, wat een nieuwe fase in zijn oeuvre aankondigt. Moonrise Kingdom speelt zich af in de jaren 1960 en gaat over twee van huis weggelopen tieners die verliefd zijn geworden. Anderson houdt de perfectionist in zich niet langer tegen: elk beeld uit de film is namelijk een volmaakt tableau vivant, dat zo op een postkaartje gedrukt kan worden – ik zou ze in ieder geval graag verzamelen. De tweedimensionale setdesigns en het vintage kleurenpalet versterken dat picturale aspect alleen maar. Helaas zorgt Andersons focus op het uiterlijk van zijn films er ook voor dat de inhoud oppervlakkiger wordt.
Een uitzondering daarop is The Grand Budapest Hotel (2014), naar mijn mening Andersons magnum opus. In die film combineert Anderson een complex kaderverhaal met strak geënsceneerde decors en interessante personages. Een fictieve auteur, die gebaseerd is op Stefan Zweig, reist in de film naar een vervallen hotel dat symbool staat voor de vergane glorie van het Europese continent. Daar krijgt hij het levensverhaal van de hotelmanager te horen. Die vertelt over zijn sprookjesachtige tijd als lobby boy toen het hotel nog een toevluchtsoord was voor de aristocratische en kosmopolitische elite. De beelden die Anderson vervolgens schept, spreken zo tot de verbeelding dat je zin krijgt om deze zomer nog een reis te boeken naar Centraal-Europa, om ook een glimp op te vangen van de restanten van het fin de siècle. De dreiging van een Groote Oorlog maakt echter een eind aan de hoogdagen van het hotel. Als dat verhaal je al bekend in de oren klinkt, is dat geen toeval, want Anderson liet zich inspireren door De Toverberg van Thomas Mann. Bovendien deed de film zelf ook dienst als een belangrijke inspiratiebron voor Ilja Leonard Pfeijffers Grand Hotel Europa, kijk bijvoorbeeld maar eens naar de cover.
In The French Dispatch (2021) kiest Anderson opnieuw voor een Europees decor. Ditmaal neemt hij zijn kijkers mee naar Frankrijk, waar het fictieve stadje Ennui-sur-Blasé de uitvalsbasis vormt voor het Amerikaanse magazine dat zijn naam deelt met de film. Vandaaruit vertrekken ook de kortverhalen die in de film aan bod komen, waarbij elk verhaal een artikel uit het magazine moet voorstellen. Een duidelijke rode draad tussen die afzonderlijke delen is er echter niet, waardoor het plot van The French Dispatch net als het stadje soms nogal ennuyeuse is. Maar geen nood, de film zelf is mooi genoeg om naar te kijken, dus laat je aandacht gerust afdwalen.
Hoewel bovenstaande films slechts een greep uit Andersons oeuvre zijn, kan je zijn filmstijl al in drie woorden samenvatten: symmetrisch, picturaal en eigenzinnig. Voeg daar nog een vast kleurenpalet, droge humor en excentrieke personages aan toe en je hebt onmiddellijk een Andersonklassieker. Helaas bestaat er nog geen officiële postkaartjescollectie van zijn films, maar als je net als ik een grote fan bent van zijn visuele stijl kan je gelukkig terecht op de website van Accidentally Wes Anderson.
- Log in to post comments