De universiteit denkt bij ‘eerstejaars’ aan nieuwe studenten die opgevangen moeten worden – al is het maar om de uitvalcijfers binnen de perken te houden. Een studentenclub denkt bij eerstejaars niet minder aan nieuwe studenten die opgevangen moeten worden, misschien wel in de armen van een rigoureuze schachtentemmer. De clubs hopen met hun rituelen niet enkel leden aan de club te binden, maar ook aan elkaar. “Vriendschappen voor het leven”, zoals het cliché luidt.
Tot daar het narratief. Nu de hoofdvraag: waarom zou je een hele dag op de knieën doorbrengen, jezelf met smurrie laten bedelven en ranzige voedselcombinaties doorslikken, allemaal terwijl pukkelkoppen van soms amper een jaar ouder tegen je schreeuwen dat je slechts een kutschacht bent?
Tenzij je ervaring hebt met iets zoals de totemisatie van je jeugdbeweging, is de kans groot dat je daarnet wat bedrukt naar de laatste zin van vorige alinea keek. Het klinkt niet al te appetijtelijk, dus waarom zou je jezelf dat aandoen? De redenen die studenten geven, verschillen: om vrienden te maken, uit sympathie naar de vereniging en haar tradities, om zichzelf uit te dagen, of omdat ze het gewoon leuk vinden. De studenten die zich meerdere keren laten dopen bij verschillende clubs, doen dat wellicht niet omwille van een soort stockholmsyndroom.
welwillend welgekomen
Op het eerste gezicht lijkt het misschien vreemd dat sommige studenten zich meer dan eens laten dopen, maar het gebeurt vaker dan je denkt. De doop is namelijk slechts het startmoment: na de doop ben je officieel ‘schacht’ (een minderheid van de clubs maakt nog onderscheid tussen het mannelijke ‘schacht’ en het vrouwelijke ‘por’, n.v.d.r.) tot je ontgroend wordt tot ‘commilito’, een volwaardig lid. De ontgroening stelt in vergelijking met de doop meestal weinig voor: een formeel ritueel waarbij je een ad fundum bier (of een niet-alcoholische variant) en zout drinkt, meestal op een cantus. Het is die tussenperiode als schacht die sommigen net leuk vinden. Nogal wat clubs geven je nog ludieke schachtenopdrachten doorheen het jaar, al gaat het vaker om promotie voeren voor (en aanwezig zijn op) clubactiviteiten dan wat anders. Bovendien zit je tijdens cantussen steevast in den bak. Dat is geen gevangenis of trog vol schuifelende laatbloeiers, maar een aparte tafel waaraan je de kneepjes van het cantussen en de gebruiken van de club leert.
Hoewel sommige clubs strenger zijn dan andere, zijn bovenstaande zaken vaak niet eens nodig om ontgroend te kunnen worden. Het leeuwendeel van de clubs vindt het namelijk fijn om meer ingewijde leden te hebben en zal je, indien je gedoopt bent en een minimum aan engagement hebt getoond, ook ontgroenen. Sterker zelfs, als er één ding is dat je uit dit artikel moet meenemen, is het dat je je helemaal niet moet laten dopen om lid te worden van een studentenclub. Lid ben je zodra je een lidkaart koopt en zelfs die heb je vaker niet dan wel nodig om naar een activiteit van een club te trekken – al krijgen leden meestal korting.
het lieve leed
De universiteitsverenigingen die aan dopen doen, doen dat meestal door een dagdoop. De uitputtende aard van een weekdoop wordt steeds vaker als problematisch ervaren. Je wordt in beide gevallen verwacht om je doorheen een reeks proeven te laten leiden. Regelmatig terugkerende elementen zijn: jezelf verkleden in een vastgelegd thema, een ‘dril’ en een ‘vettig gedeelte’. De dril verwijst naar het drillen zoals je dat in legerfilms ziet: je wordt onderworpen aan een fysieke uitputtingsslag terwijl de doopmeesters (te herkennen aan een heel eigen soort uniform, hun ‘doopfrak’) als een stel sergeanten tegen je roepen.
In het vettige gedeelte transformeer je ook fysiek naar een schacht: je wordt besmeurd met de goedkoopste voedingswaren die het praesidium bij elkaar kon rapen en je krijgt allerlei ‘lekkers’ gevoerd. Dat kan gaan om vreemde voedselcombinaties zoals pickles met slagroom of rauwe ajuin met confituur, al schuwen sommige clubs niet om je hondenbrokken te voederen. Kroonjuweel van die vettigheid is de schachtenpap, een huisbereid vloeibaar goedje dat je doet kokhalzen als je eraan ruikt. Clubs die aan schachtenpap doen, maken verschillende versies voor vegetariërs of veganisten, maar ze zijn allemaal even onprettig om te drinken.
Om ervoor te zorgen dat dopen nog wat leuk blijft, zal je aangeraden worden om een doucheplek te voorzien; de meer meelevende praesidia zullen zelfs hun eigen kot als plek aanbieden. Daarnaast zul je je voor een doop ook moeten inschrijven, zodat de aanwezige zorg- en zedenmeesters rekening kunnen houden met zaken zoals slechte knieën, astma, allergieën en religieuze diëten. Als een club je wil dopen zonder daarachter te vragen, moeten er alarmbelletjes afgaan.
meeloperij en machtsspel?
Naast de dril en het vettig gedeelte zijn er ook andere vaste elementen zoals ‘de olifantenpas’, het scanderen van vuile praat en het vanbuiten leren van het clublied. Nogal wat opdrachten hebben als doel je je (publieke) schaamte te laten overwinnen door jezelf in het openbaar belachelijk te maken. Je staat in die dingen niet alleen: de meeste clubs lepelen solidariteit tussen schachten onderling erin, samen met de schachtenpap.
De machtsverhoudingen binnen de context van een doop zijn meestal niet meer dan een soort rollenspel waar de meeste doopmeesters uitvallen lang voor de doop voorbij is. Toch zijn er onmiskenbaar problemen. Zo zijn er nog steeds clubs die hun schachten ‘verkopen’. De kopers geven de club dan geld om schachten voor een bepaalde tijd in dienst te hebben. Dat is niet noodzakelijk slecht, maar doordat de clubs een stuk van je schachtenervaring uit handen geven, hangt die ervaring grotendeels af van wie je koopt en hoe goed diens intenties zijn.
Daarnaast dingen sommige clubs uit misplaatst eergevoel naar de titel van ‘de bruutste’. Dat houdt uiteraard ook in dat ze de onaangenaamste doop moeten hebben. Om de om-ter-hardst-mentaliteit tegen te gaan, investeerde het Antwerpse stadsbestuur in zowel een doop- en feestcharter als een inspiratiegids voor dopende studentenverenigingen.
het chauvinistische charter
Het doopcharter houdt onder meer in dat de fysieke en mentale integriteit van de deelnemers gewaarborgd blijft en dat de alcoholconsumptie binnen de perken blijft. Een belangrijke daarvan is dat er gedoopt moet worden op openbare plaatsen. Afgesloten kelders waar de politie niet kan controleren zijn dus niet enkel een slecht teken, maar gewoonweg verboden. Clubs die het charter niet ondertekenen, mogen eigenlijk niet dopen. Sterker zelfs, in artikel 31 van Het Statuut van de Student, een van de gronddocumenten van UAntwerpen, staat dat je niet mag deelnemen aan dopen van clubs die het charter niet ondertekend hebben, op straffe van een tuchtprocedure. Kijk dus vooraf na of de club waarbij je je wil laten dopen dat charter ondertekend hebben.
Het charter wordt door de brede studentenpopulatie gedragen, maar is niet altijd van toepassing. Een hoop studentenverenigingen doopt namelijk niet. Vele clubs hebben minder nood aan een bindend welkomstritueel omdat lidmaatschap al een zekere binding (namelijk interesse in hun werking) impliceert. Zelfs onder de faculteits- en departementsclubs zijn er enkele verenigingen die volledig passen voor het ritueel. Andere nemen een tussenweg: zo spreekt de departementsclub Geschiedenis Klio sinds 2021 niet langer over een doop en schachten, maar over een initiatiedag en novicen: drillen en stinken hoort niet meer in hun lexicon.
grondige grenzen
Dat brengt ons bij misschien wel het belangrijkste deel van de doop: grenzen. Tot op heden ben je een vrij burger en de lieden in hun bekliederde labojassen hebben, in tegenstelling tot hoe sommigen zich gedragen, geen werkelijke autoriteit. Los van enig engagement staat het je dus altijd vrij om te weigeren te doen wat er gevraagd wordt. Natuurlijk hopen clubs wel dat iedereen zo veel mogelijk meedoet, maar je eigen grenzen kunnen en durven stellen zou in een respectabele doop even belangrijk moeten zijn als ze verleggen.
Het antwoord op de vraag of je je laat dopen of niet kunnen we je niet bieden. Toch geven we twijfelaars graag mee dat de dooptraditie, ondanks alle verwoede tegenstand, niet in haar laatste jaar zit. Je kan met een gerust hart de kat uit de boom kijken en je pas laten dopen in een academiejaar waarin je al wat steviger met de voeten op de universitaire ladder staat. Niet alleen heb je dan een beter zicht op hoeveel ruimte je voor het clubleven hebt tijdens je studies, je hebt ook de tijd om een club uit te zoeken waar je je werkelijk thuis voelt. Die “vrienden voor het leven” vind je heus niet enkel op de bodem van een beker schachtenpap.
- Log in to post comments