Je zal het maar voorhebben: het ligt op het puntje van je tong en toch kan je er niet opkomen. Dat ene woord ontglipt je keer op keer. Of een woord dat je altijd uit een andere taal gebruikt, zonder überhaupt te bedenken of het ook in onze taal bestaat. Ook dit jaar schiet dwars alle schlemielen in zulke navrante situaties weer te hulp. Maandelijks laten we ons licht schijnen op een vreemd woord, eentje waar de grappigste verhalen achter schuilgaan, een onvertaalbaar woord met een lading van betekenis of uitdrukking waarvan de herkomst al tijden niet meer duidelijk is. Deze editie het begrip ‘kwispedoor’.
Pruimtabak. Het is een fenomeen dat inmiddels diep in de geschiedenisboeken verdwijnt. Bij het horen van de term zullen onze nakomelingen wellicht hun wenkbrauwen fronsen, zich afvragend wat een pruim in godsnaam met tabak te maken heeft. We kunnen hen dan vertellen dat bij die tabak geen fruit kwam kijken, maar dat het een grof gesneden tabak was die in de mond genomen werd. Dat plukje in de mond werd pruim genoemd, het kauwen zelf pruimen. De onwetende telg zal zich dan afvragen wat er gebeurde met het verzamelde slijm, in combinatie met de gekauwde tabak. Moest deze substantie doorgeslikt worden en zo bijdragen aan de slinkende gezondheid van de gebruiker? "Nee," zeggen we dan, "daarvoor gebruikte men een spuugbak, de zogenaamde kwispedoor."
Nog verder in de geschiedenis vinden we hoe in 1596 de VOC, de Nederlandse handelsreus, de Oost-Indische kust bereikte met een aantal koopvaardijschepen. De handelsorganisatie zegevierde en koloniseerde de arme Indonesiërs om er handel te drijven. Weinig origineel, aangezien de Portugezen een eeuw daarvoor net datzelfde plan ten uitvoer brachten. Het woord cuspidor lieten ze in de Oost-Indische volksmond achter als aandenken. Een dat ook de Nederlandse koopman kon bekoren. Die doopte het woord om tot, je raadt het al, kwispedoor.
In het Wilde Westen kon de gemiddelde Indiaan zich een wereld zonder kauwtabak niet voorstellen. Maar de gemiddelde Indiaan had het mis. Spugen in het openbaar werd in de negentiende eeuw door verschillende overheden van dagelijks tafereel tot zonde gebombardeerd. Toen de ‘niet spugen’-bordjes als paddenstoelen uit de grond schoten, bleven de pakjes pruimtabak netjes in de rekken liggen, waarmee ons spuuginstrument tegelijkertijd een stille dood stierf. Onze nakomeling, die nog steeds aandachtig zit te luisteren, vraagt zich misschien af waarin hij bij de tandarts dan moest spugen. Er zijn weliswaar nu nog vormen van spuugbakken te vinden, zoals de zogenaamde spittoon gebruikt door tandartsen en de spuugbak die liefhebbers bij het wijnproeven gebruiken. Daar vinden we geen verbodsbordje terug. Mocht dit wel het geval zijn, dan zouden ze mogelijks hetzelfde tragische lot kennen als hun voorganger, de kwispedoor.
- Log in to post comments