Gedichten van Antwerpse stadsdichters durven al eens om onze aandacht schreeuwen. Ze flankeren de Boerentoren, worden onleesbaar uitgesponnen op een betonnen muurtje aan de kaaien of duiken op aan de onderkant van een omhooggehaalde brug. De afwezigheid van een soortgelijke aandachtskreet van de huidige stadsdichter is daarom des te opmerkelijker. Maarten Inghels gooit het al meer dan een jaar over een andere, vooral subtielere boeg. “Het is niet mis om op een grote en publieke manier gedichten aan de man te brengen, maar ik wil ontdekken hoe ik de Antwerpenaar tot in zijn privéruimte kan bereiken.” Hoe de stadsdichter hierin tracht te slagen, wil hij ons met plezier demonstreren.
Het is een druilerige maandagavond wanneer we arriveren in de Arenberg, het cultuurhuis dat samen met de Bourla het hart vormt van de Antwerpse theaterbuurt. In de foyer van de schouwburg hangt een gelaten sfeer: enkele oude en minder oude mensen maken zich op om de voorstelling van acteur Josse De Pauw bij te wonen. Maar dat is buiten ons gerekend, want wanneer het belsignaal luidt en iedereen de zaal betreedt, stevenen wij onverstoord af op de vestiaire.
Tussen de jassen van het onwetende publiek ritselt het lange tengere lichaam van een bebrilde man. Op de toog staat een kartonnen doos. Op tijd en stond maakt Maarten Inghels zich los van het jassenoerwoud en haalt uit de doos een aantal stoffen zakdoeken, waarop in zwarte letters een tekst gedrukt staat. Met een stapel over de arm duikt de stadsdichter opnieuw de vestiaire in, waarna hij vliegensvlug de zakdoeken in de jaszakken stopt. Alsof hij zich wil verantwoorden voor zijn daden, voegt hij een verduidelijking toe: “Ik ben bezig met het verspreiden van mijn nieuwe stadsgedicht, dat via een zeefdruk op verschillende zakdoeken is geplaatst. Het gedicht gaat over het theater, daarom verspreid ik het via de vestiaires van schouwburgen. Wanneer de mensen het gebouw verlaten en op zoek gaan naar hun sleutels, zullen ze het gedicht in hun jaszak vinden.”
Vol bewondering laten we merken dat we het een leuke actie vinden, maar Inghels zelf voelt zich niet helemaal op zijn gemak. “Wanneer ik mijn hand in een jaszak stop, is het alsof ik een magische grens overschrijd en de privéruimte van de jaseigenaar betreed. Enerzijds ontstaat er zo iets persoonlijks en intiems tussen ons. Ik hoop dat de drager het ook op die manier ervaart. Het ideale scenario zou zijn dat de personen die de zakdoek vinden, thuis of op café vertellen wat ze hebben meegemaakt. Maar tegelijk voel ik me een indringer. Ik durf niet al te diep in de zakken te voelen, want het geeft een vies gevoel om aan andermans spullen te zitten.”
Het feit dat Inghels voor de tweede keer in de Arenberg met de zakdoeken zijn gang kan gaan, geldt als een bevestiging dat zijn actie geen negatieve respons heeft gekregen. Of is dat een verkeerde gevolgtrekking? “Eigenlijk weet ik niet wat vorige keer de reactie was van het publiek. Wanneer ik alle zakdoeken verdeeld had, ben ik hem meteen gesmeerd. Ik vind dat ik op dat moment onzichtbaar moet blijven.” Hij wendt zich tot een opzichter van de vestiaire die tijdens de vorige actie ook aanwezig was, en vraagt haar of ze iets aan het publiek gemerkt heeft. Wat blijkt nu: er waren wel degelijk teleurgestelde reacties, maar ze kwamen alleen van mensen die géén zakdoek in hun jaszak gevonden hadden. “Dan moet ik ervoor zorgen dat ik ditmaal niemand oversla”, lacht de stadsdichter en met een grijns op het gezicht wijdt hij zich verder aan zijn taak.
Niet veel later zijn alle jaszakken gevuld. Inghels wil opnieuw zo snel mogelijk de plaats delict verlaten, maar laat dit keer de doos met zakdoeken staan zodat de opzichters teleurgestelde mensen kunnen troosten. In het kielzog van de dichter ruilen we de schouwburg in voor de typische Antwerpse theaterkroeg De Duifkens.
Nadat hij vluchtig van zijn glas bruiswater heeft genipt, vertelt Inghels hoe de eer van stadsdichter iemand te beurt kan vallen. “Heel simpel is dat: een commissie van de stad beslist wie een geschikte kandidaat zou zijn en vervolgens bellen ze die persoon op met de vraag of hij stadsdichter wil worden. Je krijgt een nacht bedenktijd, die ik enkel voor de vorm nodig had (lacht).”
Stadsgedichten associëren we al snel met teksten die we op muren, trottoirs en monumenten kunnen bewonderen. Wanneer we opmerken dat we Inghels’ werk nog niet in het straatbeeld ontdekt hebben, beginnen zijn ogen te fonkelen. “Dat klopt. In mijn stadsdichterschap leg ik eerder de klemtoon op performances zoals zonet met de zakdoeken. Ik vind het een fijn gevoel dat je bij toeval een gedicht van me kan vinden, dat het niet meteen voor iedereen beschikbaar is. Bovendien hangt de stad al goed vol.”
De uitvalsbasis van Inghels stadsdichterschap is het Middelheimmuseum, waar hij zich in het gerestaureerde boothuis ophoudt. “De ideale plek om aan de drukte van de stad te ontsnappen. Bovendien wil ik dat de mensen mij ergens kunnen bereiken, want het is onvoorstelbaar hoeveel personen hun zeg tegen me willen doen. Ik wist niet dat het stadsdichterschap zoveel bij de Antwerpenaar teweegbracht. Tegelijk speel ik met die bereikbaarheid, want ik ben niet altijd aanwezig en als je belt, word je doorgeschakeld naar een voicemail waarop ik mijn gedichten voorlees.” Inghels haalt een visitekaartje tevoorschijn waarop een nummer prijkt: 03 369 78 88. “Zo wek ik de illusie dat ik bereikbaar ben, maar eigenlijk krijg je me nooit echt te horen. Ook handig om mensen op recepties mee af te schudden (lacht).”
Het is onvoorstelbaar hoeveel mensen hun zeg tegen je willen doen.
Het spreekt voor zich dat ‘t Stad het primaire uitgangspunt vormt van Inghels gedichten. In september zal hij een merkwaardige tekst presenteren. “Een persbericht poneerde dat als je Antwerpen binnenrijdt met een gestolen voertuig, je binnen de tien minuten geklist wordt. Camera’s herkennen meteen de nummerplaat. Een goede zaak, maar het zette me ook aan het denken: kan je als wandelaar nog ongezien de stad doorkruisen? Ik heb de proef op de som genomen en geprobeerd een wandelroute uit te stippelen die alle publieke en privécamera’s ontwijkt. Het werk zal The Invisible Route heten, een handleiding om onzichtbaar te blijven in de stad.”
Een relevant thema met het oog op het vraagstuk rond privacy, vrijheid en veiligheid. “Jazeker. Hoe zit het met het recht om onzichtbaar te blijven in een samenleving en stad? Hoe gevaarlijk is de massa en het individu dat zich in deze massa verbergt – als dat überhaupt nog mogelijk is?”
Plots trekt het gelaat van de stadsdichter wit weg. “Ik herken een paar jassen.” Het zijn profetische woorden, want niet veel later horen we enkele oudere dames palaveren over de zakdoek die ze na de voorstelling in hun jaszak voelden zitten. Niet in het minst koesteren ze het vermoeden dat de maker en verdeler van de zakdoeken een tafel verder zit. Gebiologeerd kijkt Inghels het schouwspel toe. “Ik had het kunnen weten toen we hier kwamen zitten, stom van me dat ik De Duifkens heb voorgesteld!”
De tijd is aangebroken om de dichter opnieuw in zijn schaduw te laten treden. We vragen hem nog snel of we een stadsgedicht kunnen verwachten waarin de Antwerpse student een hoofdrol opeist. Inghels studeerde namelijk Taal- en Letterkunde aan onze alma mater. “23 april 2017 is het Wereldboekendag. Ik schreef het stadsgedicht Lorem ipsum om mijn liefde voor boeken te verklaren. Het verscheen op een poster dat de lezer zelf tot een speciaal boekje kan vouwen. Ik zal een stapel achterlaten in de universiteitsbibliotheek.”
Binnenkort dus stadslyriek op de Stadscampus. Pas evenwel op wanneer je in de aula je jas aan de kapstok hangt ...
- Log in to post comments