De afgelopen jaren is er heel wat kritiek gekomen op de manier waarop academisch onderzoek in Vlaanderen wordt gefinancierd en geëvalueerd. Veelgenoemde klachten zijn het gebruik van kwantitatieve in plaats van kwalitatieve evaluatiecriteria, een overdreven prestatiedruk die te zware eisen oplegt aan jonge onderzoekers en de creatie van een bureaucratisch klimaat. Tot nu toe heeft deze kritiek echter weinig gehoor gekregen op beleidsniveau. Is het waar dat de druk ervoor zorgt dat de kwaliteit van onderzoeken achteruitgaat en waar faalt het huidige financieringsbeleid dan? dwars verdiepte zich in de materie en ging te rade bij secretaris-generaal Elisabeth Monard van Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) en Anton Froeyman van Actiegroep Hoger Onderwijs (AHO).
Welke financieringsinstanties bestaan er voor wetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen?
Elisabeth Monard De financiering van het FWO wordt geregeld in het 'decreet betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid' (30 april 2009). We werken met fondsen die hoofdzakelijk beschikbaar worden gesteld door de Vlaamse overheid en ook een kleiner deel (20 procent) door de Federale overheid. Het FWO financiert onderzoeksmandaten en -projecten op basis van een interuniversitaire competitie.
Anton Froeyman De eerste geldstroom is de basisfinanciering van de universiteit, die geregeld wordt door het Financieringsdecreet Hoger Onderwijs. De tweede geldstroom zijn de fondsen, de competitieve geldstroom, waarvoor aanvragen en projecten moeten worden geschreven. De stelling van de AHO is dat de eerste geldstroom op dit moment aan belang heeft moeten inboeten in vergelijking met de tweede stroom.
Is de hoge werkdruk de grootste oorzaak van de klachten omtrent de publicatiedruk?
Monard Bij ons is evaluatie mensenwerk: expert-wetenschappers houden, vanuit hun terreinkennis, een grote variatie van kwalitatieve en kwantitatieve criteria van de aanvragers tegen het licht. Kwantificeerbare criteria zijn slechts een hulpmiddel, die bovendien met kennis van zaken worden aangewend door de deskundigen in het domein. Het potentieel en de excellentie van een FWO-aanvrager worden afgewogen door (inter)nationale experts die de voor- en nadelen van kwantificeerbare evaluatiemethodes maar al te goed kennen en deze zelf aan den lijve ondervonden hebben. Op deze manier wordt de druk minder negatief ervaren.
Froeyman Publicatiedruk is niet het gevolg van het gebruik van een of ander specifiek criterium, maar wel van twee structurele mistoestanden. De eerste is de concurrentiedruk onder jonge academici. Publicatiedruk is daarbij het gevolg van het feit dat er zoveel jonge academici zijn die elkaar beconcurreren voor de schaarse permanente academische posities (voor iedere vijftien gedoctoreerden is er ongeveer één vacature als ZAP). De tweede is de dalende basisfinanciering: universiteiten worden alsmaar meer gefinancierd op basis van projectfinanciering en op basis van de competitieve criteria in het financieringsdecreet. Daardoor is er nu een strijd om te overleven tussen universiteiten, tussen de faculteiten binnen dezelfde universiteit en tussen opleidingen. Dit is een slechte zaak: wanneer er concurrentie is om te excelleren, werkt dat kwaliteit in de hand. Concurrentie om te overleven zorgt er echter voor dat de kwaliteit daalt.
In andere landen werkt men niet overal met eenzelfde soort financieringsdecreet. Hoe komt het dat daar de concurrentie en publicatiedruk ook zo hoog is?
Froeyman Publicatiedruk is ook in het buitenland een probleem, maar deze ligt wel degelijk minder hoog dan hier. De eenzijdige focus op kwantiteit in Vlaanderen is een zeer idiosyncratisch gegeven. Het idee dat een academicus met 45 A1-publicaties een betere onderzoeker is dan een met 37 A1-publicaties is iets dat je enkel in Vlaanderen zal aantreffen. Ook het feit dat men van doctorandi verwacht dat ze al in de allereerste jaren van hun onderzoek internationaal beginnen publiceren, is uniek voor Vlaanderen. In Cambridge of Harvard zou men je voor gek verklaren als je al in de eerste jaren van je doctoraat internationale publicaties probeert te schrijven.
Wat zeggen onderzoeksresultaten over wat er met de kwaliteit van onderzoek is gebeurd?
Froeyman De bekendste is de recente enquête van EOS (wetenschappelijk magazine, nvdr.), waaruit bleek dat een op de twaalf medische wetenschappers af en toe zijn data een beetje 'masseert'. In België is er een recent rapport van Itinera (denktank dat onderzoekt en beleidsadvies geeft, nvdr.), waarbij 57 procent van de ondervraagden vindt dat de kwaliteit van het doctoraat achteruit aan het gaan is, terwijl 88 procent vindt dat de publicatiedruk te hoog is geworden. Er is ook een rapport van Eurodoc, een Europese vakvereniging van junior onderzoekers, waaruit blijkt dat in België de kwaliteit van de begeleiding van het doctoraat door de promotor een van de slechtste van Europa is. Natuurlijk is dat allemaal niet sluitend, dat is nu eenmaal ons punt ook: er bestaat niet zoiets als een magic number waarmee je ondubbelzinnig kwaliteit kan meten. Daarom kan je ook niet objectief aantonen dat kwaliteit gedaald is.
Vermoedt u dat er naast de verminderde kwaliteit en grote stressklachten ook meer sprake is van fraude dan nu wellicht wordt ingecalculeerd? Froeyman Ja en nee. Ik denk dat er wel meer sprake is van fraude, maar het blijft een marginaal probleem. Veel problematischer is de toenemende 'grijze zone': onderzoek dat niet echt frauduleus is, maar waar data 'gemasseerd' worden, waar resultaten verdoezeld worden en minder gecontroleerd worden. Op termijn is dit een veel groter gevaar voor de wetenschap dan fraude. Als er niets verandert, zitten we met een groot probleem. Ik heb recent een artikel gelezen waarin er sprake was, naar analogie van een financiële zeepbel, van een science bubble: er worden almaar meer zogezegd spectaculaire en revolutionaire inzichten geboekt en die staan op almaar lossere fundamenten. Het zou wel eens kunnen dat binnen een aantal jaar blijkt dat heel wat zogezegd gevestigde wetenschappelijke inzichten in feite gebaseerd zijn op los zand.
Onderzoeken lijkt belangrijker geworden dan onderwijzen, welke beleidsveranderingen zouden doorgevoerd moeten worden om kwaliteitsvolle onderzoeksresultaten te kunnen blijven afleveren?
Monard Het is belangrijk om als kenniseconomie te blijven investeren in het opleiden van jonge mensen. Een degelijke opleiding bestaat ontegensprekelijk uit twee belangrijke luiken. Dat is enerzijds kwaliteitsvol onderwijs, maar anderzijds ook kwaliteitsvol onderzoek. Het zijn immers de onderzoeksresultaten en de methodologie gebruikt om deze te bereiken, die de voedingsbodem vormen voor inhoudelijk sterk onderwijs. Sinds midden de jaren ‘90 is investeren in onderzoek en ontwikkeling een prioriteit in het Vlaamse beleid. Dit heeft er de laatste decennia voor gezorgd dat Vlaanderen heeft kunnen uitgroeien tot een topspeler in wetenschappelijk onderzoek op internationaal niveau. Het komt er nu op aan dit groot, nog steeds groeiend potentieel van excellente onderzoekers kansen te blijven geven om verder te groeien en op dit hoge niveau te kunnen blijven presteren. Er moet daarbij zeker over gewaakt worden dat het nodige evenwicht tussen een stevige voedingsbasis van fundamenteel onderzoek enerzijds en het meer strategisch en toegepast onderzoek anderzijds wordt ingebouwd. Bij evaluaties mag men niet vervallen in het wiskundig optellen van publicatiecijfers en citaties.
Is er een kans dat het financieringsdecreet gewijzigd gaat worden in de nabije toekomst? Welke veranderingen zouden moeten worden doorgevoerd?
Froeyman Die kans is er, maar alles hangt af van de bereidheid van de rectoren en de politici om fundamentele beleidskeuzes te maken. We merken dat er wel begrip is voor de situatie, maar dat de rectoren zelf ook wel gevangen zitten in de financiële situatie. Nu is het zo dat de universiteiten tegen elkaar concurreren om een zo groot mogelijk stuk van de financiële taart te ontvangen en iedere rector is er als de dood voor dat een verandering van het financieringssysteem ertoe zou kunnen leiden dat zijn of haar universiteit in de toekomst minder geld krijgt. Of de situatie zal wijzigen, zal in grote mate afhangen van de bereidheid van de rectoren om voorbij het particuliere financiële belang van hun eigen universiteit te kijken en te zoeken naar een manier om het Vlaamse wetenschappelijk onderzoek en hoger onderwijs in het algemeen terug op het goede spoor te krijgen. Er moeten ook gewoon meer permanente posities bijkomen. Die zijn nodig om de kwaliteit van ons onderwijs en onderzoek op peil te kunnen houden. Er is natuurlijk ook altijd ruimte voor verbetering van de criteria. De evaluatiecriteria die nu gebruikt worden voor de verdeling van financiën zijn zeer rudimentair en niet echt gebaseerd op degelijk wetenschappelijk onderzoek.
Voorlopig is het in de universiteitsfabriek wachten op de verkiezingen om te zien wie de nieuwe Minister van Onderwijs wordt en op de evaluatie van het financieringsdecreet door de overheid. Vanaf dan kunnen politici en academische bestuurders concreet en dringend aangesproken worden om het beleid te herzien.