Rucafobie

column
01/02/2004
🖋: 
Auteur extern
md

Ik had me kandidaat gesteld om de rector te verkiezen. Vijftig studenten – ongehoord weinig overigens – die mochten stemmen, daar moest ik bij zijn. Ik, geëngageerd rechtenstudent, hoofdredacteur van dwars en een overweldigende sympathie voor studentenclubs en universiteiten hebbend. Ik stelde me dus kandidaat en mocht nog stemmen ook. Niet zozeer omdat men in mij de meest geschikte studentenstem terugvond, of de meest representatieve, maar gewoon omdat er te weinig interesse bleek te zijn. Mij niet gelaten, voor mij ok en ik richting stembus.

Niet zonder officiële stembrief echter. Die vond medio december haar route van de postzak naar mijn bus en nodigde me uit te gaan stemmen op de Middelheimcampus. Nu weet ik maar al te goed dat we aan een nieuwe, eengemaakte universiteit onze dagen slijten, maar dit ging me wat ver. Naar het RUCA-op-rust? Ik, tot over mijn oren verliefd op de groene Wilrijkse campus, desnoods bereid in de geklasseerde binnentuin van het gebouw aan de Prinsstraat mijn bolleke te nuttigen, naar het ex-RUCA? Ok, die campus ligt het dichtst bij mijn woonplaats (Berchem) en ok, ik moest die dag toch studeren dus minder verplaatsing is minder tijdverlies (geen rijbewijs), maar de Middelheimcampus? Zelfs een toegewijd student die de vooruitgang en toekomst zijner geliefde universiteit met open armen toelacht heeft zijn grenzen en principes. En die liggen bij mij in een nette cirkel rond de campussen aan het Middelheimziekenhuis. Niet dat ik het grote koloniale gebouw zo verafschuw of dat ik kippenvel krijg van de nieuwe G-blok met bijbehorende campuskunst. Zelfs de onontkoombare nabijheid van het pastoraal centrum dat mijn nogal katholifoob hart af en toe een slag doet overslaan of de schreeuwerige reclameborden die uitnodigen er wiskunde (!) te studeren, halen het niet van mijn UA-liefde. Maar er is iets aan die campussen wat het oeverloos en nodeloos draaien en keren onder de drie eiken, of het genadeloos bekeurd worden in de binnenstad tot plezierige taferelen maakt.

 

En wat dat iets is, is nauwelijks onder woorden te brengen. Ja, eenvoudig te benoemen, dat wel: valven. Een universiteit zweert zoals dat hoort bij enkele oude tradities, zo ook de onze. In Engeland gaan ze daar nogal ver in: in het Latijn opgestelde en nog steeds van kracht zijnde reglementen en een bootrace tegen de eeuwige vijand uit Cambridge bijvoorbeeld. Bij ons blijft het doorgaans bij de door onwetenden zwaar en ten onrechte bekritiseerde studentendopen, een gezellig zangfeest met wat bier op zijn tijd, en – iets academischer – een plechtige openingsrede aan de start van het academiejaar met Breugheliaanse receptie achteraf.

 

En dus ook de berichten ad valvas. Prikborden waarop professoren laten weten dat ze die of een ander dag geen zin hebben om daar of ginder les te geven, waar slechts door een enkeling gelezen verslagen van faculteitsraden hopeloos op de versnipperaar wachten en slechts zelden een ongebruikte punaise of een niet-gedateerd bericht te vinden is. Valven zijn een fantastisch stukje traditie dat intussen jammer genoeg door informatiesnelweg en Blackboard in een vergeethoek dreigt te verzeilen. Voorlopig blijft het gelukkig bij dat ‘dreigt’, en blijven deze pareltjes van primitieve communicatie de obligaat lichtgrijze (dat is rustgevend) muren van onze universiteitsgebouwen sieren.

 

Zo ook aan de Groenenborgerlaan. Met dat verschil dat de valven op die te mijden campus van de universiteit een speeltuin maken. Ik ben verdraagzaam, dat vertelde ik al, maar een universiteit is geen kleuterklas. Boven het fris gewassen wiskundebord sieren de eerste pakweg vijfendertig cijfers van het getal pi in een fraaie parabool de verder kale nieuwbouwmuur. Niet eens een halve meter verder vergapen gewiekste informaticastudenten zich aan de treffende samenvatting van hun studie in een reeks ééntjes en nulletjes. Wie natuurkunde studeert wordt er steevast aan herinnerd dat Nobelprijswinnaar (1921) Einstein de relativiteitstheorie kernachtig in drie letters en een tweede macht wist te vatten. Het meest schrijnend is misschien nog de correctie op die formule, door een aantal ijverige studenten netjes onder de historische formule boven het informatiebord gekleefd. Nu heb ik niets tegen wetenschappers en nog minder tegen zij die er één willen worden, maar dit gaat mijn petje te boven. Een klas in een lagere school met een tijdlijn uit crêpepapier tegen de muur, ja. Een universiteit die wetenschappers opleidt in een kleutertuin, sorry, maar nee.

 

Wanneer ik moet gaan stemmen voor gemeenteraadsleden of parlementariërs, moet ik ook in een basisschooltje met mijn stembrief aanschuiven, omcirkeld door posters van werkwoorden die met être vervoegd worden, en een net takenbord dat duidelijk aangeeft wie deze week de planten water geeft en de klashamster naar huis mag nemen. In de natuurlijke biotoop van een elfjarige zijn die zaken echter niet zo vreemd. Dat ik me bij de verkiezing van een rector van een universiteit laat omsingelen door iconen van een onuitstaanbare debiliteit, is dat wel. Mijn stem is dan ook in een gepensioneerde UIA-bus gevallen. In zo’n saaie houten doos met een gleuf in het deksel en een afgebroken handvat. En tegen de muur hing een lelijk schilderij van een weinig-getalenteerd Antwerps schilder een klein beetje verloren.