Op aanraden van Yahuz, de receptionist die ons op de stoep van het hostel verwelkomde, drinken Charlotte en ik, in het park aan de veste van het Topkapipaleis, thee met uitzicht op de Bosporus. De rust hier onder de bomen is bedrieglijk, want beneden bij het water, waar Europa en Azië in elkaar overvloeien, ligt een stad waar een heerlijke chaos heerst.
Sultanahmet
De donkerblauwe tramlijn doorkruist het hart van Istanboel. Van diep in het Europese gedeelte van de stad rijdt de altijd volgepropte tram over drukke kleurrijke lanen met de ene superette na de andere naar Sultanahmet, waar door een grote fontein gescheiden de Hagia Sophia en de Blauwe Moskee tegenover elkaar staan. Het zijn slechts twee van de 2.562 moskeeën in Istanboel waarvan de muezzins op de minaretten de stad elke ochtend om vier uur wekken met een gebed. Hoewel Atatürk, de oprichter van de Republiek Turkije, van de Hagia Sophia een museum maakte, zijn er toch verschillende ingangen voor moslims en niet-moslims. Binnen in het museum, oorspronkelijk een basiliek, hangen borden met oude Turkse tekens en afbeeldingen van Maria met kind door elkaar. Tussen de metershoge pilaren kronkelt een verdwaalde kat.
Beyoğlu
Na een bocht om het zeshonderd jaar oude Topkapipaleis, waar vele relikwieën van de profeet Mohammed gekoesterd worden, draait de donkerblauwe tram de lelijke maar levendige, door vele vissers bevolkte Galatabrug op om bij de volgende halte aan te komen in het centrum van het moderne Istanboel. Langs straatjes die een lappendeken van nieuw en ouder plaveisel zijn, zoals deze stad een lasagne van bouwstijlen en invloeden is, waar McDonalds en schoenenpoetsers elkaar afwisselen, klimmen we naar het hoger gelegen hart van de uitgaans- en winkelbuurt Beyoğlu. In een wat verdoken barretje met designmeubilair waarvan je de prijzen op de menukaart terugvindt, trakteert de eigenares ons op huiswijn. Het is vreemd dat terwijl het geluid van een repeterend bandje me door een open raam komt toegewaaid en terwijl Turken rond mij op het klavier van hun laptop trommelen, deze wijn ons in koffiemokken wordt aangeboden.
De nacht valt over de stad, zodat het moeilijk lezen wordt in Orhan Pamuk’s weemoedige Istanboel. Herinneringen en de stad. We wandelen naar Istiklal Cadessi, de lange rumoerige winkelstraat die Beyoğlu doorkruist, om daar onze verre kennis Cem te ontmoeten. Over het gedruis van de laat op de avond winkelende massa heen weerklinken luid slogans en handengeklap. Een indrukwekkende protestmars duwt zich in blok over de winkelstraat om de vrijlating van de aan kanker lijdende gevangene Güler Zere'ye Özgürlük te eisen. Misschien ligt het aan de panorama’s van schotelantennes, moskeeën en schepen, aan de gastvrijheid van de geblondeerde dames op de tram en de diensters in de cafés, aan de overstromingen waarbij zopas veertig Turken om het leven kwamen of aan de haast beklemmende energie die hier in de lucht hangt, maar deze demonstranten zijn zo gepassioneerd dat hun actie naar de keel grijpt. Elke seconde wordt deze stad intenser en intenser. Ze palmt mij in.
Adalar
Na een nacht waarin we met kenners Yahuz en Cem vijf van de vele geweldige clubs in Istanboel uitprobeerden, volgen Charlotte en ik wederom de donkerblauwe tramlijn. Deze keer tot aan Kabataş, het eindstation. Bij Kabataş varen veerboten uit naar Adalar, de Prinseneilanden in de Zee van Marmara. In een mum van tijd schijnt de aanlegsteiger achter ons te verdwijnen en wanneer onze boot dwars door de mond van de Bosporus de zee op vaart, krimpen de gebouwen rond Kabataş, maar dijt het silhouet van de stad eindeloos richting Europa en Azië uit. Ik maak me zorgen over hoe onbeheersbaar groot deze stad van dertien miljoen officiële inwoners moet zijn.
Op de bescheiden hoofdstraat met haar kitscherige ijssalons na, bestaat het eiland uit bomen en verlaten straten met verloederde, withouten villaatjes die wel uit de Caraïben geïmporteerd lijken. Nadat we een oud vissershaventje en een barretje met uitsluitend mannen achter ons laten, komt het einde van de wereld steeds dichterbij. Naast een verroeste speeltuin staat een goed onderhouden standbeeld van Atatürk met felle bloemen eromheen. Wanneer ik er een foto van wil maken, duikt uit het niets een soldaat op die zijn hand voor het fototoestel houdt: “No pictures.” Omwille van een verbod op gemotoriseerd verkeer hinnikt af en toe een verloren paard met kar voorbij of fietst een jongetje tot aan het einde van een straat en weer terug. In een van die straten belooft een man ons dat we achter een omheining een strand zullen vinden. Voor 10 Turkse lire hebben we de lege strandstoelen, die bij gebrek aan zand op een stenen kade staan, voor het uitkiezen. Op enkele meters van het verroeste zwembadtrapje dat toegang biedt tot de zee, ligt een grote oude vissersboot aangemeerd. De broeierige stad lijkt hier erg ver weg.
Met dank aan Klaus Jurgens, columnist van de Engelstalige Turkse krant Today’s Zaman.