Een zondagse theevisite

31/10/2005
🖋: 

Een zonnige zondag, ergens in de eeuwigheid van 's mensenheugenis, lopen twee eenzame figuren door de schaduw van een groene, vruchtbare vallei. Hoewel de zon haar licht naar beneden straalt, werpen beide figuren zelf geen schaduw af, boven hun kalende schedels staat de zon namelijk altijd in het zenit, zodat hun kale knikkers blinken alsof ze opgepoetst zijn met zilverwas – het zijn net spiegels, zo kaatsen ze het zonlicht terug de hemel in –  het zijn net aureooltjes. De figuren lopen gekromd en gebukt onder de hitte, op hun blote voeten.

“Wat kan ik jullie heren aanbieden? Zijn jullie al te vinden voor een kopje warme kruidenthee met honing, of hebben jullie liever iets fris? Al dat geduw, getrek en gesjouw zal jullie wel dorstig gemaakt hebben?” vroeg Prometheus de heren.

Jezus antwoordde dat hij wel een fris pintje lustte, waarop Sisyphus enthousiast begon te knikken en uitriep:

“Ja, voor mij ook één, voor mij ook!”

Prometheus gebaarde zijn gier dat hij de pintjes moest gaan halen. De gier zei hem op vermanende toon:“Meester, u weet dat ik niet mag stoppen met in uw lever te pikken, ik moet u pijnigen dag en nacht, uur na uur en seconde na seconde, en een tiende van een seconde na een tiende van een seconde, enzovoort - eeuwig dus. Maar goed, omdat u uw kwelling al zo lang volhoudt en nooit klaagt en omdat het zondag is en uw twee vrienden hier zijn, zal ik een uitzondering maken.”, waarop de gier zijn grote vleugels uitstrekte en al zoevend de lucht in ging, op zoek naar pintjes.

“Ach, ach, ik heb zo'n spijt van wat ik vroeger heb gedaan.”, zei Prometheus, “Ik zou willen dat ik een zwaardere straf had, zodat ik tenminste genoegen en troost en betekenis kon vinden in mijn lijden. Maar het menselijke bewustzijn is een vloek! Ik weet dat ik mezelf gewoon zou ontzien in mijn straf...

Maar ach, laat ik niet meer zagen, vandaag is een heuglijke dag, want u beide heren zijt op bezoek!”

Jezus keek Prometheus vluchtig aan waarna hij zijn blik liet verdwalen in het strakke blauw van de hemel, en mijmerde: “Tja, we voelen ons allemaal wel eens verloren, alsof deze wereld geen zak maalt om een Jezus meer of minder, om een dode meer of minder. Ik weet nog dat ik me zo voelde toen ik aan dat kruis hing te bengelen en ik riep ‘Mijn God, waarom heeft U mij verlaten?' Maar geloof het of niet, na regen komt altijd zonneschijn, wat er ook gebeurt! Prometheus, je moet je niet zo laten opvreten door je spijt -ook niet door je gier trouwens; wat is de zin daarvan nu eigenlijk? Je zou beter wat uit wandelen gaan, of een knappe griet ontmoeten. Zo eentje met mooie ronde borstjes die op en neer wippen als ze lacht om je flauwe grappen.”

Sisyphus mengde zich nu ook in het gesprek en vroeg Jezus:

“Zeg, Jezus, jij hebt gemakkelijk praten, jij draagt toch ook steeds jouw kruis met je mee? Jij loopt toch ook gebukt en gekromd? Waarom werp jij dat juk niet van je af?”

“Omdat ik het niet wil. Ik hou van m'n kruis. Het geeft me een veilig gevoel. Ik weet tenminste waarvoor ik het doe. Daarover zou jij eens moeten nadenken, Sisyphus, waarvoor duw jij je rotsblok eigenlijk voort? Dat blok aan je been is toch niet meer dan een blok aan je been? Of wel soms? Trouwens, vergeet uw pollekes sebiet niet te wassen, ik heb gezien dat Prometheus lekkere taartjes heeft klaarstaan voor ons.”

Prometheus hoorde zijn naam vallen en zei vlug: “Jaja, onze vriend de gier is naar de patisserie gevlogen. We moeten echter nog eventjes wachten om te beginnen smullen, Godot zou namelijk ook komen.”

“Ach, die komt toch steevast elke keer te laat...”, zei Sisyphus. “We kunnen er maar beter niet meer op wachten in 't vervolg”, voegde hij eraan toe. Sisyphus' forse stemgeluid weerklonk nog maar net in de vallei, of de vierde figuur kwam opdagen, luid zingend, met een klokkenspel in de ene hand, een tamboerijn in de andere. (Zonder één van beide te kunnen bespelen, want voor beide instrumenten had hij beide handen nodig.)

“Hier ben ik dan toch, mannen! Dat had ge niet gedacht zeker?” zei Godot opgeruimd.

“Godot! Goed dat ge toch nog gekomen zijt! We waren net een revolutie aan het bespreken. We discussiëren over de lasten die elk van ons moet dragen, en of het niet beter is ons van onze ketenen te bevrijden; Jezus van z'n kruis, Prometheus van z'n gier, ik van mijn rotsblok en jij van je horloge.” zei Sisyphus.

Godot peinsde eventjes en zei dan: “Goh, dat maakt toch allemaal niets uit eigenlijk? Doe gewoon dat waarbij ge u goed voelt, zou ik zeggen en zeg ik ook. Krijg ik nog een pintje eigenlijk?”

Intussen was de gier wedergekeerd en begon het drinkgelag; ook Godot kreeg zijn pintje en begon tevens aan de hemelse genietingen der taartjes. Het heerschap smikkelde en smakkelde luid terwijl ze hevig verder discussieerden. Plots stoven alle vogels uit de vallei op, kwamen de wormen, mollen en konijntjes uit de grond, alle vliegende spinnen, muggen, vliegen, libellen en wespen en bijen en hommels begonnen in het rond te dansen, en alle niet-vliegende insectjes wemelden in elkaars web en nest en cocon. Het werd zwart aan de horizon en alles vervaagde. De bergkammen brokkelden af, de rivieren werden watervallen, geisers, fonteinen en draaikolken. Het begon sterren te regenen, de maan en de zon zochten elkaars gezelschap aan de hemel, alles werd één grote schaduw waardoor eigenlijk ook alle schaduwen verdwenen waren.

“Oh God nee, de Apocalyps begint nu!” gilde Jezus met een hoog stemmetje.

“Geweldig, uitgerekend op dit moment... Kan een mens dan eens nooit rustig zijn pintje drinken?” mopperde Sisyphus.

“Shht!” siste Prometheus, “Ik wil geen seconde missen van het hele gebeuren! Zo meteen gaat God tegen ons spreken.” De gier -iedereen was hem al een beetje vergeten- begon luid te lachen, zijn lach leek van heel ver te komen, uit alle grotten en zeeën. “Stelletje sukkels! Net alsof dit een voetbalmatch is! En jullie voorstelling van God, wat een onzin, komaan zeg. Waar zou hij zich moeten verstoppen, onze God? Hoe zou zijn stem dan moeten klinken? Kan hij dan überhaupt tegen ons spreken? Jullie trommelvliezen zouden stukspringen bij het aanhoren van zijn stem. Jullie longen zouden verbranden bij het ademen van zijn adem en van jullie ogen zou niet meer overblijven dan een hoopje zielige tranen, jullie huid zou verschrompelen, jullie botten zouden verbrijzeld worden en jullie zouden jezelf gelukkig prijzen met je kruis, dolgelukkig met je rotsblok, en jullie zouden het een ware verrukking vinden altijd weer opnieuw te moeten wachten op Godot.” Zo gezegd zo gedaan... Prometheus, Sisyphus, Jezus en Godot begonnen te dansen, te lachen en te zingen totdat hun ogen niet meer waren dan een hoopje tranen, hun huid verschrompelde, hun botten kraakten onder hun krampachtige bewegen en allen hoorden nog net hoe de gier luid lachend, met rustige vleugelslagen wegvloog, diep in de nacht. Verder en verder. Totdat onze vrienden helemaal niets meer konden horen, zien, voelen, ademen... Totdat niemand er nog was om verhalen te vertellen. Of, totdat er niets meer was om te vertellen.