een handelaar in liefdevolle onrust

student en dichter Maarten Inghels debuteert met ‘Tumult’
22/11/2008

Vergeten poëten worden in de schijnwerpers geplaatst en jong talent krijgt de kans een eerste dichtbundel uit te brengen. Dat is het opzet van de Sandwich-reeks van de Nederlandse Dichter des Vaderlands en toonaangevend bloemlezer Gerrit Komrij. In deel zeventien is Maarten Inghels, student Taal- en Letterkunde, het jonge talent.

Op 17 november stelde je ‘Tumult’ voor in bibliotheek Permeke. Hoe is het zo ver kunnen komen?

Maarten Inghels Dichter is niet iets wat je wordt. Het is een kwestie van doen. Ik schrijf sinds ik kan schrijven. Op die manier ontwikkel je een eigen stijl en verzamel je heel wat materiaal. Het moment waarop ik besliste mij echt met poëzie bezig te houden, was bij mijn eerste publicatie, in ‘Op Ruwe Planken’ (een Nederlands literair tijdschrift, nvdr.), zo’n jaar geleden.

 

Het gaat snel voor je.

Inghels Ja, dat is zo. Maar Gerrit Komrij had me even goed niet kunnen opmerken. Ik had mezelf tot mijn dertigste gegeven om ‘door te breken’.

 

Iemand die erg met poëzie bezig is, moet overtuigd zijn van de functie ervan.

Inghels Die functie is voor mij emotieoverdracht, in tegenstelling tot kennisoverdracht. Het stadsdichterschap is daar een mooi voorbeeld van op grote schaal. Zelf begin ik volgend jaar met ‘De Eenzame Uitvaart’. Daarbij wordt voor overledenen waarvan niemand de uitvaart bezoekt een gedicht geschreven en aan het graf voorgelezen.

 

Behalve dichter ben je ook lid van schrijverscollectief en literair agentschap KRAAI en van het dadaïstisch theatercollectief Wolf.

Inghels Die projecten behoren allemaal tot mijn schrijverschap. KRAAI is ook een soort platform voor debuterende schrijvers. Er is niet echt een stijl die ons kenmerkt. Het is de bedoeling om een agentschap te zijn waar opdrachten binnenkomen die wij dan verdelen. Daarbij vergeten we zeker niet de zakelijke kant van het schrijverschap. Het clichébeeld van de literatuur bestaat niet meer. De toekomst ligt bij het internet. Wij werken voor Villanella een literatuurwebsite uit en schrijven columns voor een literatuurtijdschrift. Eigenlijk stimuleren we zo elkaar in het schrijven.

 

Kan je de tijd en discipline die de literatuur van je verlangt gemakkelijk opbrengen?

Inghels Schrijven werkt verslavend voor mij. Maar er zijn wel verschillen in aanpak. Momenteel ben ik aan een roman bezig. Dat is iets helemaal anders. Het is langeafstandswerk. Hij zou eind 2009 af moeten zijn en in 2010 moeten verschijnen. Rilke zei ook in ‘Brieven aan een jonge dichter’: “Voel uzelf aan de tand. Onderzoek de reden die u dwingt te schrijven; ga na of die reden tot in het diepst van uw hart zijn wortels uitstrekt, beken uzelf of het uw dood zou zijn als u niet meer zou mogen schrijven. Als het antwoord bevestigend luidt, stem dan uw leven af op die noodzaak.”

 

De bundel bestaat uit twee delen, telkens ingeleid door een citaat. Deze zijn respectievelijk “Het is weer wennen aan mijn eigen leven” van Bram Vermeulen en “Blauw, blauw, blauw, keer ik terug naar jou” van Thé Lau.

Inghels Nadat ik de dertig gedichten had geselecteerd viel me een tweedeling op: gedichten over de wereld en gedichten over de liefde. Deze citaten koos ik omdat ze iets over het deel zeggen en omdat beide zangers veel onrust in hun poëtische teksten hebben zitten.

 

Het valt op dat je erg warme gedichten schrijft. Ik verwachtte eerder een kwade jongeling, zeker omwille van de titel ‘Tumult’.

Inghels Maar ik ben helemaal niet kwaad. Ik geloof niet in poëzie die choqueert of afschrikt. Mijn onrust is liefdevol. De lezer is welkom. Ik reik hem de hand.

 

 

www.maarteninghels.be

www.kraai.be

'Tumult' (39p.) van Maarten Inghels is verkrijgbaar vanaf 12,5 euro.

 

 

VANDAAG ZAT IK OP BUS 32

 

Vandaag zat ik op bus 32 naast Leonard Nolens,
voor één rit Berchem/Wilrijk groeiden de
lederen tassen in onze schoten vast, wij
tweezaam op een vettige zitbank.
Ik zat roerloos vergroeid in de avonddrukte,
snoof geuren op, wilde oorsprong ruiken, talent,
zweeg verstomd en sneed de ooghoek open.
In de bochten naar links schudde
hij zijn lijf op me uit, bij rijden naar rechts
liet ik mijn hoofd haast toevallig
op zijn schouders vleien, zijn pet was
onze hoed. De adem kwam in korte stoten
alsof zijn hart luchtte:
Zie. Mij. Graag.
Daar, waar het naar mens stinkt,
leest niemand de lucht.

 

Veel te vroeg moest hij eruit:
ik stond recht om de man in pak
door te laten, voor een seconde waren
wij even groot.
Daar gaat hij: rustig, beheerst,
met zijn schommelende tas geplakt
aan de panden van zijn jas.