Student en sport. Vloeken deze woorden? Nochtans leuzen genoeg om je te laten inspireren: van de gouwe ouwe ‘een gezonde geest in een gezond lichaam’ tot ‘zweet is slechts vet dat huilt’ of de gevleugelde woorden van Rocky Balboa: “It ain’t how hard you hit. It’s about how hard you can get hit and keep moving forward.” Neen? Weten ze je niet te raken? Te lui, te hard geleerd, te veel gefeest? Ik begrijp het en wil helpen. Daarom beoefen ik iedere maand een sport in jouw plaats.
Weet je, voor de columns die dit semester nog moeten verschijnen had ik me voorgenomen effectief eens een sport uit te oefenen. In sé is me dat nog maar twee keer gelukt: dansen in oktober en pilates in december. Beetje zielig van ondergetekende en bovendien hypocriet: in de inleiding verwijt ik heel studerend Antwerpen dat ze niet sport, maar feitelijk steek ik zelf geen poot uit. Hoog tijd voor een betere, meer correcte en vooral sportievere houding.
Al snel had ik een lijstje opgesteld met aparte doch interessante sporten die perfect in deze rubriek zouden passen. Ik overwoog kajakken, skiën, discorolschaatsen, muurklimmen, roeien, veldrijden, hockey, trampolinespringen en dacht zelfs even (even) aan waterpolo. Ik had er zin in, voelde me net zo gedreven als Marvin in Temptation Island en even productief als Trump z’n haarstukje. Geen excuusjes meer, ik zou sporten tot ik anekdotes kon neerpennen die zelfs de moegetergde lijven van een hopeloze klas Weight Watchers tot beweging zouden inspireren. Ik zou boven mezelf uitstijgen, boven mens, dier, Jezus en God, boven Kanye West himself. Mijn persoonlijke verlichting in gang gezet door een columnpje in een studentenblad. Geweldig, toch?
En toen ...
Gebeurde er niks.
Ik hing in de zetel en deed niks. Hadden mijn ambitieuze voornemens van de alinea hierboven een fysieke verschijning aangenomen, ik had ze bij hun kraag gegrepen en ze speergewijs (hah, toch min of meer een sport) uit het raam geworpen. Wie, wat, hoe, waarom ik me zo voelde? Feitelijke doet dat er niet toe. Het was gewoonweg zo. Ik ontwaakte om twaalf uur ‘s middags en sliep een minuut erna weer in. Ik ontbeet het avondeten. “Doe wat je wil, leid je eigen leven. Wat anderen doen is al om het even”, hoorde ik Lizzy@xy, deelnemer van Eurosong for Kids 2006, op de radio zingen. Prosit Lizzy@xy, ik beaam. Jammer dat jullie groepsnaam zo kut is en dat niemand ooit de moeite heeft gedaan hem te onthouden, want met zo’n lyricaal talent lag het sterrendom aan jullie voeten. Maar even serieus, leid je eigen leven? Ik voelde me meer gevangen dan ooit. Gevangen in een spiraal van nietsdoen. Seconden werden minuten werden uren werden dagen. Bed werd zetel werd stoel werd zetel werd bed. Ik deed niks.
Lang verhaal kort: m’n kop stond meer naar café dan naar sport, dus ging ik op café. Ik plaatste me aan de toog, pintje voor me in de hand geklemd, rug krom wegens het gebrek aan een rugleuning en de ellebogen als steun gebruikend, voorovergebogen naar m’n gesprekspartner toe. Het clichébeeld. Het valt niet bij te houden wie hier allemaal op exact dezelfde manier gezeten heeft en het valt al helemaal niet te voorspellen wie hier nog op deze manier zal zitten. Zou men ooit ophouden om op desbetreffende manier een lege kruk te vullen? En wie zal dan de eerste zijn om het tooghangen voorgoed vaarwel te wensen? Zal die persoon zich bewust zijn van zijn daad en indien ja, zou hij zich dan op een totaal nieuwe manier in het café profileren? Ik begon te walgen van m’n eigen nutteloze gedachten, dus brak ik mijn gedachtenstroom af en probeerde te luisteren naar m’n gesprekspartner die mij het nut wilde doen inzien van volleybal, hetgeen ik een waarlijke rotsport vind en ik nooit als onderwerp voor deze column zou gebruiken. Terwijl hij leuterde over de concrete aspecten van de sport zoals de bal, sets, het net, het veld, het aantal spelers en het puntensysteem. Terwijl hij algemene sportzever uitkraamde die ook voor volleybal opgaat zoals doorzettingsvermogen, tactiek, teamspirit, training, support en eetschema’s. Terwijl hij daar maar eindeloze, oninteressante nonsens bleef spuwen over dat armtierig spelletje van niets, keek ik hem indringend aan vanachter het schuim van m’n versgetapte pint en dacht bij mezelf: ‘moest ik in een Tarantinofilm zitten, ik had dit glas geledigd, kapotgeslagen en recht door zijn strot geduwd (en misschien nog een hakenkruis op z’n voorhoofd gekerfd ook)’.
Ik liet hem echter rustig verderleuteren totdat hij echt niet meer in staat leek te zijn nog iets te verzinnen over die idiote sport, die alleen maar goed is om rode plekken op de binnenbovenarm van te krijgen. Toen het gesprek uiteindelijk stilviel, zag ik mijn kans en nodigde ik hem uit voor een potje snooker. Droogweg antwoordde hij ‘neen’. Het spelletje zinde hem namelijk niet. Bovendien miste hij de empathie en het inzicht om zijn eigen overtuiging en verlangens even opzij te schuiven en mij dit potje te gunnen. Toen ik hem op zijn rotvervelend gedrag aanwees, verliet hij terstond het café zonder me nog een blik te gunnen. Verdwaasd bleef ik achter, de keu nog hoopvol in mijn hand. Als ik in een Tarantinofilm had gezeten, ik had het uiteinde van de stok afgeslepen en hem speergewijs (misschien moet ik speerwerpen echt eens overwegen) door de deur in de schouder van mijn waardeloze gesprekspartner geworpen.
Voor de tweede keer die avond kwam ik tot de vaststelling dat ik geen filmpersonage ben. Wel een naïeve knul die iets te veel verwacht van anderen en zodra deze verwachtingen niet worden ingelost over primitief geweld fantaseert. Een zware les na een avondje café. Misschien volgende keer toch effectief eens een sport uitvoeren.