Dromen

utopia in absentia
14/09/2013
🖋: 
Auteur extern
Bernard Dewulf

Een gelauwerd schrijver of journalist blikt voor ons terug op zijn/haar studententijd. Over het verlies van jeugdige idealen en de teloorgang van naïeve onschuld. Bernard Dewulf (1960) is dichter, columnist, journalist, kunstkenner en gastcolumnist voor dwars.

Of ik iets wil schrijven over "de overgang van studententijd naar volwassenheid". Dan tuimelt men diep terug in de tijd. Wat ik me herinner: meteen na de studententijd ben ik zeer oud geworden. Dat zit zo. In die tijd, vroege jaren tachtig van de vorige eeuw, kon een jongeman nog 'gewetensbezwaard' zijn. Dat betekende dat hij principieel geen legerdienst wilde doen en in plaats daarvan een 'burgerdienst' vervulde. In een culturele of sociale instelling. Zo komt het dat ik meteen na de studies in een bejaardentehuis beland ben. Van het begin van mijn toekomst kwam ik abrupt terecht in het einde van de toekomst.

 

Vijftien maanden heb ik er gediend, de helft langer dan een toenmalige soldaat. Ik heb er in wit schort dagelijks bedden verschoond, oude mannen en vrouwen gewassen, bedpannen gestoken, veel praatjes geslagen en geluisterd naar oude verhalen, uitwerpselen geruimd, rolstoelen rondgereden in de doolhof van de gangen, eindeloos dunne grijze haren gekamd en met liefde verdwaalde levens in slaap gebeden. Ik heb er gevloekt, maar ook hartelijk gelachen. Ik heb er tristesse gezien, eenzaam- en verlatenheid, maar ik ben er ook vaak vertederd geraakt en heb er moed en grote zorgzaamheid gezien. Vooral heb ik er gezien wat de tijd doet met een mens. En dát, denk ik, heeft me toen al getekend. Ik kwam er zonder overgang van de studiekamer in de wachtkamer van de dood. Van rozige jeugdliefdes in voorbije levens. Van de bevlogen zijnsleer van Heidegger in de grauwe incontentie van de jaren. Het heeft me uiteraard niet verhinderd daarna te werken, te trouwen, kinderen te krijgen, enzovoort. Het heeft me niet verlamd, misschien integendeel. Misschien heeft het me wel aangespoord voldoende te leven voor het einde zou komen dat ik al had gezien. Misschien heeft het me in een recordtijd volwassen gemaakt.

 

Maar misschien ook niet. Want wie mij vóór ik incontinent ben, kan zeggen wat dat precies is, volwassenheid, zal ik dan nog gauw, voor de rolstoel mij hier voorgoed wegrijdt, trakteren op een mosselsouper. Want ook al ben ik het officieel al enkele decennia, die volwassene, iets hardnekkigs in mij is zeventien. Dat is zelfs vóór de studententijd. Voor die afwijking heb ik geen sluitende verklaring. Maar ik citeer dan graag de geliefde Jacques Brel: "Een man eindigt op zijn zestiende-zeventiende. Dan heeft hij al zijn dromen gehad." Hoezeer dit ook een boutade mag zijn, de uitspraak heeft een kern van wijsheid. Misschien was ik op dat eeuwige 17 wel 'volwassener' dan ik nu ben. En wie mij het tegendeel kan bewijzen, mag mee aanschuiven aan dat laatste mosselsouper straks.

 

Bernard Dewulf