Maarten Inghels is dichter, schrijver en kroegbezoeker. Elke maand is hij, zoals Brel het ooit bezong, een van de Nuttelozen van de nacht en bekijkt hij de bodem van zijn glas in een studentencafé.
Voor de Nuttelozen van de nacht begint het weekend altijd op woensdagavond. En bij slecht weer of een andere tegenslag durft men al wel eens op maandag te beginnen heisen. Op een doordeweekse donderdag zijn wij gestart in het Spaans ogende café La Dolce Vita op de Stadswaag. Volgens de blitse website van dit muziekcafé probeert het “jong en oud mee te nemen op een trip naar plaatsen in uzelf, die enkel en alleen u kent. Plaatsen van intens geluk”. Ondanks de sobere pogingen van de barman annex deejay, die vrolijke sambaplaatjes uit zijn pols schudde, heb ik het intense geluk niet ervaren. De Stadswaag, die vroeger nog het legendarische zoldercafé Gard Sivik van schrijvers Gust Gils en H.C. Pernath herbergde, is nu een spookplein. Iemand uit mijn entourage mompelde mistroost dat café Markies de Sade verdwenen is.
Na een uur de toogfossiel uit te hangen, druppelt het volk maar met mondjesmaat binnen. Blijkt dat dit geen traditioneel studentencafé is: “Er komen hier geen lintjes, maar wel die van de Academie.” Daar blijven we niet op wachten en dus schakelen we over op een ander praatcafé, De Trein Der Traagheid. Bij de opening verklaarden de uitbaters in de krant dat dit een ‘gay-café’ moest worden, maar dat ‘jong en oud welkom waren’, en dat, daar ze een zolder en een kelder bezaten, ook studentenclubs hier de nacht mochten inzetten. Zoals een stier op de rode lap knalt, sprong studentenclub Argonaut mee op deze trein. Het zijn de studenten van de Zeevaartschool, ze dragen zware kettingen rond het lichaam die blijkbaar voornamelijk dienen om het gekke blauwe petje met de abnormaal lange klep vast te ketenen op de schouder. Op zee wil het oog ook wat. Met hen maak ik pas later kennis, ze vergroten hun kansen op een levertransplantatie door op de zolder een cantus te houden. Het stof komt van het plafond en af en toe teent iemand met een gieter naar beneden, die vakkundig tot aan de rand wordt getapt met bier.
De grootste indruk maakt De Trein Der Traagheid met zijn interieur: twee originele vooroorlogse treinstellen die het café in twee scheiden. Desgewenst neem je plaats in een van de coupés, vanwaar je aan de ene zijde kitcherige landschapsschilderijen ziet die de illusie van een vergezicht geven, en langs de andere zijde de druktemakers en bankzitters aan de bar kan bewonderen. Dit café doet er alles aan om een epilepsie-aanval op te wekken: flikkerende lichtjes sieren de bar, een loslopend kutkeffertje van tien centimeter hoog waarop het begrip hond niet van toepassing mag zijn, de televisie die een regionaal programma uitzendt op volume vijftien, certificaten van het record barstoelzitten (op 1 april 2010 won S.L. met 24 uur en 42 minuten extra zitvlees en doorligwondes) en een spauwende student in de gang die net van zijn cantus terug strompelt. De stoere zeebonken van morgen houden namelijk hun plaspauze, een fenomeen waar ik nog niet mee bekend was. Een cantus is drinken op commando, uit een gieter of een glas. Het gaat niet om consumeren maar om verzuipen, tot de blaas op springen staat. Wat volgt is een wedren naar de urinoirs. Nu ben ik nooit een erg preutse drinker geweest, maar dit soort wedstrijddrinken brengt de smaak van gal in mijn mond. Enfin, de pauze waarbij men in de toiletspiegel zijn integriteit tracht terug te vinden gaat snel voorbij, waarna de matrozen weer naar boven trekken om hun heildronk te brengen en een meerstemmige ‘Al die willen te kaap’ren varen’ in te zetten.
In een poging ons af te zonderen van dit pandemonium trekken we de gordijntjes naast onze houten bankstellen dicht. Een klein beetje intimiteit is nooit te veel gevraagd, maar we worden door de kapitein van dit zeemansnest meteen tot de orde geroepen. Je smacht naar een stiltecoupé waar de kaartjesknipper je pantoffels brengt en gezelligheid hoog in het vaandel houdt. Op de Stadswaag zingt men van lang vervlogen nostalgische tijden, want enkel een handvol zeekornuiten houdt dit plein nog in ere.