Maarten Inghels is dichter, schrijver en kroegbezoeker. Elke maand is hij, zoals Brel het ooit bezong, één van de nuttelozen van de nacht en bekijkt hij de bodem van zijn glas in een studentencafé.
Vannacht kon ik de hersencellen rondom mij op één hand tellen. Dat was na het vierde kleuterglaasje met Blue Thrill dat me, behalve een blauwe smurfbek, ook het onvermogen opleverde de zaken nog enigszins te kunnen relativeren. Het laatste wat ik me herinner is de vriend die naast het cocktailtafeltje stond en met een oerkreet riep: “Hier kom ik meer!” Nu beeft mijn vege lijf met de kater van een eenzame matroos en ben ik er niet van overtuigd of ik drankhol De Prof meermaals zou willen frequenteren. In mijn broekzak zitten blaadjes waarop notities staan, maar de nog leesbaar neergekribbelde opmerkingen lijken me ongeloofwaardig. Wat ik uit mijn geschriften nog kan ontwaren is dat we de lamlendigheid hebben gedeeld in café De Prof en ik een sluitende definitie heb gekregen voor het begrip ‘brooddronkenheid’.
De talrijke schreeuwerige displays die in dit voorgeborchte hangen informeren ons niet enkel over de zachte prijzen van shotjes met tequilla en consorten, maar stellen ons ook gerust dat er security aanwezig is. En hoewel er aan diverse tafeltjes aardbeienchampagne wordt gedronken, doen de toiletten ons denken aan de urinoirs van Guantanamo Bay. Porselein en een stijlvolle interieurinrichting is hier een spaarzaam goed. Naast de displays waarop foto’s met ontblote vrouwenlichamen vertoond worden, hangen de schilden van enkele studentenclubs. Men bouwt hier duidelijk de gelagzaal uit een slechte ridderroman na. Naast het clubschild van Andoverpia, die blijkbaar een Erotic Night op hun palmares hebben staan, is er ook het schild van de Antwerpse Vrouwenclub te bemerken. “Maar op een avond van de Vrouwenclub is iedereen welkom hoor”, verzekert één van de hologige studentes me. Ze is hier samen met een schachtentemmer uit Nederland en ze knopen een gesprek met me aan over studentenclubs. Ze heeft werk gevonden als begeleidster van mentaal gehandicapten, maar toch hangt ze hier nog rond. Uit trots, vertrouwt ze me toe. Ze draagt ook nog steeds haar clublintje, vertelt ze. Ik stel me voor hoe ze thuis met parmantige pasjes door de woonkamer trippelt, met haar lintje om, geruisloos de spiegel passeert en even een glimp werpt op zichzelf. Zij en haar lintje. Ik keerde haar mijn rug toe toen ze in mijn oor fluisterde “dat een lintje dragen je toch boven de rest van de mensen plaatst.”
Het militarisme van de hele lintjescultus blijkt uit het omslaan van de sfeer als iemand van mijn vrienden een lintje te pakken heeft gekregen en het als een koningsgeschenk in haar handen houdt. Plots staat er een jongen naast ons die met een vreemde tongval grimmig declareert dat het lintje terug moet worden gegeven, dat we het lintje niet mogen vasthouden, dat het ten allen tijde bij de rechthebbende eigenaar moet blijven. Het lintje moet zijn borstkas laten oplichten in deze donkere herberg, men moet zijn verworven titels kunnen aflezen, het is zijn hebben en houden, zijn curriculum vitae en testament.
Onze redding kwam met het gerucht dat plots als een bezwering door het café gonsde. Iedereen heeft het er over en weet wat hem of haar te doen staat. “De Erasmussers komen! Die van Erasmus komen!” Deze berichtgeving zingen ze als een vreemdsoortig lied, door de opwinding slaan hun schelle stemmen soms over. Men heeft bij het drinken gewacht op iets, en nu weten ze waarop. Het is duidelijk dat deze vergevorderde avond nog iets voor hen in petto heeft: er zal keet worden geschopt, hun lange zit zal beloond worden met een buitenlands vuurwerk. Wij verlaten het pand op de tonen van ‘Electric feel’ van MGMT. We hebben genoeg gewacht.