De impact van de Lissabon-doelstellingen op het hoger onderwijs

21/09/2006
🖋: 

In de conclusies van de Europese top van Lissabon in 2000 werd een algemene strategie uitgetekend voor de verdere ontwikkeling van Europa gedurende het volgende decennium. Deze algemene ‘Lissabon-doelstelling’ stelde dat Europa tegen 2010 ‘de meest competitieve en dynamische kenniseconomie ter wereld’ moest worden, ’in staat tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang’. Deze doelstelling werd verder uitgewerkt in verschillende deeldoelstellingen, verdeeld over een economische, een sociale en (later) een ecologische pijler, die de leidraad moeten vormen voor het werk van de Europese Commissie tot 2010.

Het is niet verwonderlijk dat onderwijs en onderzoek een belangrijke plaats toegewezen krijgen bij het volgen van een strategie om de meest competitieve kenniseconomie te worden. Zo komt uiteraard ook het hoger onderwijs in het vizier. Tot nader order blijft onderwijs echter een nationale bevoegdheid en heeft de Europese Commissie een erg beperkte bevoegdheid in deze materie, vastgelegd door het Verdrag van Amsterdam. Op zich is dit geen slechte zaak. Gezien de grote culturele diversiteit binnen Europa enerzijds en het nog steeds bestaande ‘democratisch deficit' anderzijds, blijft het zeker te verdedigen om een bij uitstek met democratische principes verbonden beleidsdomein zoals onderwijs op lokaal of nationaal vlak te reguleren.

 

Toch tonen de Europese Commissie en de Europese Raad een sterke interesse voor het hoger onderwijs. Zo wordt er door middel van de ‘'open coördinatiemethode' geprobeerd om enkele gezamenlijke doelstellingen door te voeren op het vlak van onderwijs en vorming, vastgelegd in een werkprogramma op de Europese Top van Barcelona in 2002. Enkele doelstellingen die in het oog springen zijn de verdere harmonisering (Ba/MA) en toegenomen mobiliteit (ECTS), het openen van de universiteit naar de buitenwereld, de voorstellen voor alternatieve financieringsbronnen en de nadruk op toegepast onderzoek en exacte wetenschappen.

 

In principe zijn deze doelstellingen lovenswaardig. Toch mag men niet blind zijn voor de potentiële gevaren die ze met zich kunnen meebrengen. Zo is verdere harmonisering en de toename van mobiliteit in het onderwijs een zaak waar de student ongetwijfeld baat bij heeft. Het doel om het grootste aantal buitenlandse studenten (buiten de EU) te hebben kan ook een verrijking voor ons studielandschap zijn, maar het gaat wel gepaard met het '‘brain drain'-fenomeen uit de ontwikkelingslanden. Ook het openstellen van de universiteiten naar de buitenwereld is een positieve zaak. Spijtig genoeg wordt onder de ‘'buitenwereld' meestal enkel de bedrijfswereld verstaan. Het zoeken naar alternatieve financieringsbronnen impliceert een groter belang van financiële stromen uit deze bedrijfswereld. Dit is niet steeds negatief, maar het impliceert ook de mogelijkheid tot het invoeren of verhogen van inschrijvingsgelden in het hoger onderwijs, wat de democratisering ervan in het gedrang brengt. Samen met de harmonisering kan deze laatste doelstelling ook leiden tot een ongezonde concurrentie in het onderwijs, waarbij er enkele Europese elite-universiteiten ontstaan naast een groot aantal '‘slechtere' onderwijsinstellingen.

 

Een toename van toegepast onderzoek en stimulansen om exacte wetenschappen te studeren zijn inderdaad essentieel voor een dynamische kenniseconomie. Er moet echter opgelet worden dat instellingen ook van hun onderwijstaak en van fundamenteel onderzoek werk blijven maken en dat de vrije keuze van de student gerespecteerd wordt. Met dient er dus over te waken dat niet enkel de economische taken van het onderwijs binnen de Lissabon-doelstellingen gevrijwaard blijven, maar ook de sociale taken (bijdragen tot een hechte en democratische maatschappij) en de persoonlijke taken, zoals zelfontplooiing.