Maarten Inghels is dichter, schrijver en kroegbezoeker. Elke maand is hij, zoals Brel het ooit bezong, een van de nuttelozen van de nacht en bekijkt hij de bodem van zijn glas in een studentencafé.
Wanneer de avond start bij de aanblik van een potige portier wil het al eens verkeren. Aangekomen bij café De Doedelzak in de Sudermanstraat wordt duidelijk dat we nog niet meteen op de pijpen mogen blazen, er is een privéfeest aan de gang in wat meestal tot een van de drukst bezochte studentenketen wordt gerekend. De aanwezigheid van jong grut verklaart meteen ook de immer herhaalde metamorfose van de straatnaamplakaat naar Supermanstraat, een studentikoos wapenfeit dat wordt toegejuicht middels een fanpagina op Facebook die reeds achtentachtig fans telt: “Wij willen dat de Sudermanstraat omgedoopt wordt naar Supermanstraat”. Alle graffititags ten spijt verlaat ik deze heldenstraat en monster een ander café, Den Echo, een populaire vrijdagavondkroeg die met zijn matte glazenpartij in de voorgevel een decadent schimmenspel lijkt te willen verbergen. Maar eens binnengetreden waan ik me eerder in een jeugdhuis dat zijn eerste wafelbak houdt.
Voorwaar wordt er door enkele feestvierders zelfs gedobbeld in de pietjesbak, een uitloper van een verjaardagsuitje dat vroegtijdig in de feestelijke kiem gesmoord lijkt te zijn, misschien door alcoholalzheimer, misschien door de moeizame acceptatie van een nieuwe ouderdomsrimpel bij het feestvarken. Je echt op je gemak voelen zit er in Den Echo ook niet in, met vier camera’s die boven de bar zijn geposteerd, balanceert mijn weekendvreugde op het slappe koord tussen veiligheid en privacy. Tel daarbij de barvrouw op, een anachronisme dat je eerder ziet meelopen in een protestmars tegen het doodknuppelen van zeehondjes of een kerncentrale ziet beklimmen om het nucleair vraagstuk aan te kaarten.
De accommodatie van dit clublokaal is dan weer hypermodern, met een DJ-tower boven de bar waar de plaatjesdraaier de massa kan toewuiven als was hij de paus op Pasen en een elegante loopbrug vanwaar je de polonaises van de massa kan aanschouwen. Een prachtige uitvinding om schaamteloos te gluren, met op het tafeltje naast je de ijsemmer met cava. Drinken en kijken zal je, de praatgrage gasten met hun wereldse conversaties zijn vooroorlogs, hier heb ik zelfs nog geen vermoeden van een decibelbegrenzer die communicatie mogelijk maakt. Dan maar een carrière als Showbizz Bart overwegen, me wentelend in zweet en vrijgekomen endorfine, gewillig laten fotograferen in postmoderne parenclubs als deze. Kushandjes uitdelen, knipoogjes verzamelen. Grillige turnoefeningen uitoefenen als een paradepaardje in deze danstent.
Dit soort plekken vraagt om aerobicmanoeuvres om de tegenpartij voor zich te winnen. Ik beviel van een lichte verbazing bij het aanhoren van de nieuwe hype in wonderland; het schurken. Iemand uit mijn entourage legt het fenomeen (dat razendsnel is gevolgd op slimmen – het anaal inbrengen van alcoholisch goed –, het snuiven van aanstekergas ter bevording van de roes-, of de strop – bij veertienjarigen een nieuw masturbatiehulpstuk –) gewillig en plastisch uit. De vrouwelijke hoofdrolspeelster schuurt haar lichaam in twee of drie neerwaartse bewegingen tegen de torso of het achterwerk van mannelijke aanwezigheid waarna die zich genoodzaakt ziet een drankje te halen én betalen. Het vernuftige systeem van vraag en aanbod. Meteen in de praktijk gebracht door de eeuwige en oneindige stoet van studentenclubs die binnenkomen en zich in de dansende massa penetreren voor een drankje, maar na zeven slokken weer luidruchtig verdwijnen naar andere oorden.
En dat op muziek die een roadtrip op de snelweg van de nostalgie is. Elk nummer uit de jaren 30 krijgt een vakkundige remix. Het origineel moet in deze stulp verbleken voor de herinterpretatie met beats. Alles wordt een remix, filosofeer ik staande voor de urinoirs, waar in vrije spelling ‘tykila’ op de muur staat gegrift. Alles wordt een remix.