Naar aanleiding van Wereld aidsdag op 1 december en Studio Brussels Music for Life (even voor Kerstmis, je zal het wel merken) besluit ik voor deze Onderzoeker op bezoek te gaan bij het Tropisch Instituut, waar ze al sinds de jaren 80 hun wereldwijd vermaarde bijdrage leveren aan het internationale onderzoek naar hiv en aids. Mijn eerste telefonisch contact met doctor Guido Vanham, hoofd van de dienst Virologie, is ietwat ontnuchterend: “Er valt hier eigenlijk niets te zien.” Ik houd hem voor vals bescheiden, neem me voor het tegendeel te bewijzen, en maak een afspraak.
Wanneer ik enkele dagen later aan het Tropisch Instituut (TI) arriveer, blijkt mijn gelijk onmiddellijk. De grandeur van het kolossale art-decogebouw komt me in de ochtendlijke herfstzon letterlijk toegestraald. Akkoord, binnenin vervalt die grandeur snel, en toont het instituut zichzelf, naar haar ware aard, als een oud ziekenhuis. Dr. Vanham, een grijzende man met een licht verouderd brilmontuur en een rood aidslintje opgespeld – “niet dagelijks, het hangt gewoon op deze trui” – gaat me voor naar zijn bescheiden kantoor, een voormalig ziekenhuiskamertje.
Terwijl ik de dokter op basis van het met tekeningen en schilderijtjes opgefleurde interieur probeer te doorgronden (vooral een foto van Tina Turner intrigeert me), word ik tot de orde geroepen. Hij vraagt me naar mijn studierichting, glimlacht even, en begint me te vertellen waaruit het onderzoek naar hiv en aids in zijn departement juist bestaat.
De natte droom – zonder dubbelzinnig te zijn – van onderzoekscentra over de hele wereld is de ontwikkeling van een vaccin, en dat is in het TI niet anders. De focus ligt hier op het onderzoek naar de neutraliserende antistoffen die sommige mensen van nature bezitten, en die in een celkweek de infectie door het virus blijken te verhinderen. Tot de ontwikkeling van dit vaccin een feit is – “en dat kan nog wel even duren” – blijft de zoektocht naar betere preventie en therapie echter een even fundamenteel deel van het onderzoek uitmaken. Concreet zijn ze aan het TI bezig met het ontwerpen en selecteren van microbiciden, stoffen die besmetting door het virus beletten en lokaal (lees: vaginaal) moeten worden ingebracht. Vaginale gels bestaan al langer, maar zelfs Tenofovir, de meest succesvolle variant, weet besmetting slechts in 40 à 50 procent van de gevallen te voorkomen. Daarnaast wordt ook onderzoek gedaan naar manieren om de eigen afweer van patiënten tegen het virus te versterken. Door deze nieuwe manieren van therapie zouden nog minder hiv-dragers mogen evolueren naar het stadium waar de ziekte zich begint te manifesteren. Vandaag is het dankzij aidsremmers, medicijnencocktails die het virus verhinderen om zich te reproduceren, al mogelijk de incubatietijd van hiv te verlengen van zo'n tien tot twintig jaar. Al blijft de levensverwachting van aids-patiënten toch aanzienlijk lager dan gemiddeld.
De hele uitleg is technisch, maar doorspekt met interessante statistieken en, zo blijkt, ook pijnlijk clichébevestigend. Zo is ongeveer de helft van de 1.800 patiënten die het TI opvolgt homoseksueel. De andere helft bestaat uit Afrikanen of mensen die in Afrika hebben verbleven. Onveilige seks blijft duidelijk de grote boosdoener. Van de nieuwe besmettingen in 2009 in België was slechts 2 procent te wijten aan intraveneus druggebruik. Overdracht van hiv van moeder op kind is bij ons nagenoeg volledig uitgesloten.
In de hoop beter te begrijpen waarover de dokter spreekt, overtuig ik hem ervan dat ik dit onderzoek met mijn eigen ogen wil zien. Ik volg hem door de smalle gangen van het Instituut en een paar badgevereisende deuren later staan we voor een groot raam bij een nog veel groter, state-of-the-artlaboratorium. Binnen zijn laboranten in papieren jassen aan het werk met plastieken – glas is in het labo om vanzelfsprekende redenen verboden – schaaltjes vol rode vloeistof, een kweekvloeistof voor het virus. Ik mag er niet in, vanwege de veiligheidsvoorschriften, en vraag dr. Vanham dus maar naar de blits uitziende schermpjes naast de toegangsdeur van het labo. Het zijn luchtdrukmeters; de luchtdruk moet in het labo ten allen tijde lager zijn dan erbuiten. Dat is van levensbelang bij ziektes die zich door de lucht kunnen verspreiden. “Voor hiv is het totaal overbodig”, haalt dr. Vanham joviaal zijn schouders op, terwijl we verder trekken naar het volgend labo. Dit is een van de zeven door Volksgezondheid erkende aidsreferentielaboratoria in België. Wekelijks analyseren ze hier honderden bloedplasmastalen, die hen door de omliggende ziekenhuizen worden ingezonden.
We ronden onze toer door het Tropisch Instituut af met een bezoek aan de oude inkomhal, waar de marmeren majesteit – decadentie uit koloniale tijden – van het gebouw nog leeft. Het is een goede plek voor goede raad, “vrij veilig” of iets van die aard, maar dr. Vanham laat het achterwege. En hij heeft gelijk, ik heb genoeg gezien.