Tutu Puoane en Brussels Jazz Orchestra brengen eerbetoon aan Miriam Makeba
06/02/2010
🖋: 
Auteur

Iets meer dan een jaar geleden stierf de Zuid-Afrikaanse zangeres Miriam Makeba. ‘Mama Afrika’ was bij ons vooral bekend door het aanstekelijke liedje ‘Pata pata’, maar ook op politiek vlak was Makeba een belangrijk figuur. De Zuid-Afrikaanse Tutu Puoane en Brussels Jazz Orchestra bundelen op 26 februari hun krachten om deze grote dame te huldigen. De opbrengst van het concert dat in de Antwerpse Roma plaatsvindt wordt weggeschonken aan het Makeba Centre for Girls.

Tutu Puoane groeide op in één van de townships van Pretoria. Ze studeerde muziek aan de University of Cape Town, waar ze werd opgemerkt door Nederlandse pianist Jack Van Poll, die er op dat moment lesgaf. Als tweede en laatste Zuid-Afrikaanse uitwisselingsstudente kreeg ze van Van Poll in 2002 de kans om in Den Haag te gaan studeren. In 2004 volgde Tutu de liefde naar België. Haar eerste cd, ‘Song’, kwam uit in 2007. De opvolger, ‘Quiet Now’, ligt sinds juli in de winkel.

 

Kom je uit een muzikaal gezin?

Tutu Puoane Absoluut. Mijn moeder zingt in verschillende koren en mijn grootvader speelt piano. Toen ik mijn dochtertje voor de eerste keer meenam naar Zuid-Afrika nam één van mijn oude tantes haar in haar armen en begon een liedje te zingen. Volledig geïmproviseerd. In dat lied vertelde zij aan mijn kindje dat de hele familie al zo lang op haar had gewacht. Na een tijdje was iedereen haar zelfverzonnen lied mee aan het zingen. Volgens mij is die natuurlijke aanleg voor muziek eigen aan Zuid-Afrikaanse townships. Er is altijd wel ergens muziek te horen. I suppose that’s Africa.

 

Was het een logische stap voor je om muziek te gaan studeren?

Tutu Puoane Mijn hele familie was erg bezorgd. Gelukkig is mijn moeder me altijd blijven steunen, niet iedereen had het zo gemakkelijk. Ik kende enkele mensen die zich hadden ingeschreven voor een studie Rechten. Na een maand stopten ze daar dan mee en kwamen ze stiekem muziekles volgen. Bij één jongen had de vader ervan gehoord. Hij heeft daarna geen cent meer van zijn familie gezien.

 

Zijn er veel bekende muzikanten in Zuid-Afrika?

Tutu Puoane Enorm veel. Helaas maken zij tegenwoordig niet meer allemaal goede muziek. Het is vandaag vaak genoeg om eens in je decolleté te laten kijken en je bent op slag beroemd. Jazzmuzikanten zijn er natuurlijk wel minder, het is over de hele wereld nogal een nichegenre. Maar ik wist dat het dat was, wat ik wilde doen. Met mijn hart, mijn hoofd en mijn ziel.

 

Wie was Miriam Makeba?

Tutu Puoane Miriam was dé Zuid-Afrikaanse superster. In het buitenland was ze de ambassadeur van de Afrikaanse folkmuziek. Tijdens de Apartheid speelde ze in een toneelstuk, ‘King Kong’, in Londen. Daardoor werd ze voor het eerst buiten Afrika bekend. Door ‘King Kong’ leerde ze ook mensen kennen als Harry Belafonte en kreeg ze de kans om naar de Verenigde Staten te gaan. Daar gaf ze toespraken tegen het regime, waardoor ze verbannen werd. Er was haar trouwens niets gezegd. Toen ze terug wilde naar haar geboorteland om haar moeder te gaan begraven, mocht ze opeens het land niet meer in. Het heeft dertig jaar geduurd voor Mama Afrika weer naar Zuid-Afrika mocht terugkeren.

 

Hoe ben je bij het project betrokken geraakt?

Tutu Puoane Brussels Jazz Orchestra en ik speelden al langer met het idee om een tribute aan Miriam Makeba te brengen. Tegelijk wilde ik ook echt helpen. Ik vind het persoonlijk nogal moeilijk om gewoon mijn geld ergens naartoe te sturen en te hopen dat het goed besteed wordt. Ik wil weten waar mijn geld heen gaat. Toen ik na de dood van Miriam Makeba over haar aan het lezen was, stootte ik op het centrum dat ze in Zuid-Afrika had opgericht, en besloot ik er een kijkje te gaan nemen.
Dat was geen gemakkelijke opgave, want The Makeba Centre for Girls is echt heel onbekend. Er worden meisjes tussen 11 en 18 opgevangen, die uit allerhande benarde situaties zijn gered. Sommigen moesten bijvoorbeeld werken als prostituee. Het centrum wordt geleid door Elaine Theresa Britton, de schoonzus van Makeba zelf. Ik vond dat er geen betere manier was om Mama Afrika te eren dan door haar goede werk verder te zetten. Gelukkig waren de jongens van Brussels Jazz Orchestra meteen akkoord.

 

Wat voor centrum is The Makeba Centre for Girls?

Tutu Puoane Eerst en vooral wordt er een veilige thuishaven geboden aan een twintigtal jonge meisjes met een erg zwaar verleden. Ze krijgen onderdak, eten en worden aangemoedigd om naar school te gaan. Toch is er dringend nood aan hulp. Alle kinderen moeten dezelfde badkamer gebruiken en ze slapen met acht op één kamertje. Voor puberende meisjes is dat allesbehalve evident. Er is wel een bovenverdieping, maar de trap is zo krakkemikkig dat Britton hem niet durft te gebruiken.
Er zijn wel sponsors, maar ik heb met mijn eigen ogen gezien hoe slecht het gebouw er aan toe is. Eén van de sponsors van het opvangcentrum was bijvoorbeeld de IJslandse regering, die het huis mee zou renoveren. Helaas heeft IJsland nu wel even genoeg financiële problemen op het thuisfront. De opbrengst van het concert zal dus moeten dienen voor een broodnodige renovatie.

 

Waarom worden er enkel meisjes opgevangen?

Tutu Puoane Het was natuurlijk Makeba’s eigen initiatief en aan haar kunnen we het niet meer vragen. Toch heb ik een theorie. Als je een arme gemeenschap wil helpen moet je eerst de vrouwen helpen. Als mannen geld in hun handen krijgen willen ze er stoer mee doen en gaan ze op café. Vrouwen zullen dat geld investeren. Die kopen vee of stof om kleding mee te maken. Armoede en werkloosheid zijn nog steeds de grote vijanden van Zuid-Afrika. Help de vrouwen erbovenop en de hele gemeenschap zal zich herstellen.



Interview met stadsdichter Peter Holvoet-Hanssen
06/02/2010
🖋: 
Auteur

Het zal de meesten door de examenstress, de feestjes of de skireisjes waarschijnlijk ontgaan zijn, maar op 28 januari was het in Vlaanderen en Nederland Gedichtendag. Voor de Stad Antwerpen was dit de ideale gelegenheid om haar nieuwe stadsdichter naar voren te schuiven en deze officieel te huldigen. De komende twee jaar zal dit eervolle ambt vervuld worden door niemand minder dan Peter Holvoet-Hanssen. Wie? Dat dacht dwars ook en dus trotseerden we de sneeuw, voor een goed en gezellig gesprek met deze dichter.

Drie winterjassen, een kapiteinskostuum waar een keyboard onder vandaan wordt getoverd en een koffer vol rekwisieten. Meneer Holvoet-Hanssen, u ziet eruit als een drukbezet man.

Peter Holvoet-Hanssen Ja, ik kom net uit Het Paleis, waar ik kinderen heb verteld dat ik sneeuw kan maken (het sneeuwt inderdaad, nvdr.), ondertussen werk ik ook aan een nieuwe roman, ‘Finbar en Louise’, en dan natuurlijk nog die stadsgedichten …

 

U werd gevraagd om stadsdichter te worden. Op uw website staat echter dat u helemaal geen voorstander bent van dit concept. Waarom besloot u toch op de aanbieding in te gaan?

Holvoet-Hanssen Het klopt inderdaad dat men mij heeft gevraagd om de nieuwe stadsdichter van Antwerpen te worden. Ik zie het stadsdichterschap eigenlijk gewoon als een titel die immens veel mogelijkheden creëert en die deuren opengooit die anders gesloten bleven. Ik werk al lange tijd aan enkele projecten rond Antwerpen, en die hebben ineens een veel grotere kans van slagen. Daarom besloot ik dit aanbod aan te nemen, niet omdat ik zelf de komende twee jaar in de belangstelling wil staan. Toch denk ik dat het concept ‘stadsdichter’ zeker succesvol kan zijn. Iedere dichter heeft zijn twee ambtsjaren steeds op zijn eigen manier ingevuld, zo zal ik dat ook doen.

 

Hoe dan?

Holvoet-Hanssen Antwerpenaren zeuren graag en ze zijn niet snel tevreden, dit maakt het stadsdichterschap tot een grote uitdaging. Mijn eerste jaar wordt het havenjaar, mijn voornaamste doel is dan ook om de haven open te stellen voor het grote publiek. Vreemd genoeg bleven deze ongeveer twintig vierkante kilometers door de inwoners van Antwerpen tot nu toe onontdekt, terwijl er toch zoveel te doen en te beleven is. Mijn grote droom is bijvoorbeeld zoals in Parijs een groot schip aan de kaaien, waar kunstenaars, schrijvers en muzikanten samenkomen om één groot experimenteel kunstwerk te maken.

 

Mensen zouden het liefst een euro in een dichter stoppen, zodat er vervolgens een gedicht wordt geproduceerd dat iedereen begrijpt.

 

Een Vrijbrief

Het schijnt dat u het stadsbestuur zelfs om een Vrijbrief vroeg voor de verwezenlijking van al uw ambitieuze projecten?

Holvoet-Hanssen Ja, dat klopt. De Vrijbrief stamt nog uit de tijd van de kapers. Dit was een document waarin stond geschreven dat de kapers vrij waren om op roverstocht te gaan. Voor het stadsdichterschap bestond er al wel een mondelinge overeenkomst, die zegt dat de stadsdichter mag doen, schrijven of zeggen wat hij of zij wil. Mijn voorgangers deden dat immers ook al, maar ik wilde deze vrijheid graag zwart op wit hebben. Vandaar dus de Vrijbrief, waardoor ik de komende twee jaar werkelijk kan invullen zoals ik dat wil. Ik heb overigens absoluut geen kritiek op mijn voorgangers, maar iedereen doet het gewoon op zijn eigen manier.

 

Uw gedichten overstromen van de piraten, schepen en zeemeerminnen. Vanwaar deze obsessie voor water en alles wat daarmee te maken heeft?

Holvoet-Hanssen Ik ben vooral gefascineerd door het vloeibare, wat eigenlijk voorvloeit uit mijn opstandigheid tegen de vaste vormen. In de jaren tachtig had je in het literaire landschap de tweedeling tussen Herman de Coninck en Dirk Van Bastelaere. Ik heb me echter in geen van beide stromingen ooit thuis gevoeld en zal mezelf er nooit toe rekenen. Ik heb namelijk niets met vaste vormen en verzet me er graag tegen. Als dichter krijg je al snel een etiket opgeplakt en word je in een dwangbuis gestopt, je moet dan proberen om daar uit te ontsnappen.

 

En het stadsdichterschap is geen etiket?

Holvoet-Hanssen Ik wil het concept van de stadsdichter graag verder opentrekken en het zeker niet alleen op mezelf betrekken. Ik ben nog in talloze andere projecten verwikkeld, die door mijn functie als stadsdichter ineens veel beter onder de aandacht kunnen worden gebracht. Ik zie mezelf daarom eerder als een doorgeefluik, in plaats van als de persoon die de komende twee jaar centraal zal staan. Het etiket ‘stadsdichter’ zal niet zozeer op mijzelf kleven, maar op de projecten die ik in samenwerking met collega-kunstenaars zal kunnen realiseren.

 

Uw poëzie wordt vaak getypeerd als ontoegankelijk en complex. Klopt dat?

Holvoet-Hanssen Het probleem van mijn poëzie is altijd dat ze op complexe wijze op verkenning gaat. Mijn dichtbundels tot nu toe waren projecten waar ik jaren aan werke en ze vormen allemaal samen eigenlijk één, nu afgewerkte, poëziereis. Hierdoor worden mijn gedichten vaak moeilijk begrepen en lijken ze beter geschikt te zijn om te worden voorgedragen, wat absoluut niet het geval is. Vooral de inzet van de lezer is erg belangrijk. Zo ontoegankelijk is mijn poëzie eigenlijk niet, het ligt eraan hoe je er als lezer tegenaan kijkt.

 

Een euro

Zou dat ook niet een probleem voor uw stadsgedichten kunnen zijn, dat men ze ontoegankelijk of onbegrijpelijk vindt?

Holvoet-Hanssen Mijn stadsgedichten zullen zeker toegankelijker worden, maar het blijft natuurlijk poëzie en zeker niet iedereen zal het meteen begrijpen. Dat is eigenlijk het probleem met de hedendaagse lezer, die wil alles begrijpen. Mensen zouden het liefst een euro in een dichter stoppen, zodat er vervolgens een gedicht wordt geproduceerd dat iedereen begrijpt. Ik vind dat zelf erg jammer. Natuurlijk wordt er ook hele goede poëzie geschreven die veel toegankelijker is, maar dit vak heeft zoveel meer te bieden. Het stadsdichterschap is daarom wederom een hele grote uitdaging. Probeer de Antwerpenaar bovendien maar eens te bereiken.

 

De openstelling van de poëzie voor het grote publiek brengt dus ook nadelen met zich mee?

Holvoet-Hanssen Het mooie van poëzie was altijd dat je er dingen mocht doen die eigenlijk niet mochten. Toch zie je ook dat er binnen dit genre normen ontstaan die het algemene beeld bepalen. Zogenaamde ‘kale’ gedichten zijn vandaag min of meer mode en zullen meer worden geapprecieerd dan zeer ‘rijkelijke’ gedichten, omdat dat nu eenmaal de norm is. Mijn gedichten staan echter bol van adjectieven en oude woorden, dat was vroeger not done. Het is altijd jammer wanneer iets de norm wordt. Je moet altijd maar binnen de lijntjes kleuren, waardoor er weer nieuwe dwangbuizen worden gecreëerd.

 

Als dichter krijg je al snel een etiket opgeplakt en word je in een dwangbuis gestopt, je moet dan proberen om daar uit te ontsnappen.

 

U ziet uzelf eerder als een troubadour, die altijd zijn eigen lied zal blijven zingen?

Holvoet-Hanssen Het kenmerk van een echte troubadour is inderdaad dat hij altijd zijn eigen lied blijft zingen, dat zit in zijn bloed, ongeacht de mode. Hij zal altijd zijn ding blijven doen en soms zal dat worden geapprecieerd, maar soms ook niet. Zulke mensen durven tenminste te mislukken. Je moet durven op je bek te gaan, ik ben daar zelf ook nooit bang voor geweest. Ik ben altijd blijven experimenteren en heb altijd nieuwe dingen uitgeprobeerd. De eerste versregels die ik hier op de Universiteit schreef luidden dan ook: “Ik breek mij af, bouw mij op / overstag en overkop”.

 

U gaat vaak nogal genreoverschrijdend te werk. Zo staat u regelmatig op het podium en spelen muziek en theater een belangrijke rol in uw gedichten. Is voordracht een vast onderdeel van uw poëzie?

Holvoet-Hanssen Dat wordt vaak onterecht over mijn poëzie gezegd. Voordracht creëert namelijk niet noodzakelijk een meerwaarde. Er zijn eigenlijk maar enkele van mijn gedichten die zich zeer goed lenen om te worden voorgedragen. De meesten kunnen perfect worden gelezen en begrepen door de lezer zelf. Ik zie voordracht echter wel als een manier om het jonge publiek te kunnen bereiken. Mijn tweede jaar als stadsdichter valt samen met het Wereldjongerenjaar, daar wil ik veel aandacht aan besteden.

 

Richt u zich in uw poëzie dan vooral op jongeren?

Holvoet-Hanssen Nee, niet speciaal, ook die hele oude generatie fascineert me. Het zou gewoon zo leuk zijn om de mensen weer op straat te krijgen, net als vroeger met de processies. Ik ontdekte laatst tot mijn verbazing dat de Scheldewijding nog steeds door een select gezelschap gehouden wordt. Dat zou meer gedaan moeten worden, dat iedereen weer de straat op gaat, op avontuur. Dat zou ik door middel van mijn poëzie willen doen. Je kunt echter nooit iedereen bereiken met poëzie en je moet altijd een selectie maken. Eén van mijn andere missies is bijvoorbeeld het poëtisch erfgoed meer onder de aandacht van de mensen te brengen. Neem nu bijvoorbeeld het Egidiuslied (een Middelnederlands muziekstuk, nvdr.), daar zouden zowel jongeren als ouderen kennis mee moeten maken. Vanaf de zeventiende eeuw werden de zang en de tekst van zulke liederen van elkaar gescheiden. Toch weet ik zeker dat iedereen het zou waarderen wanneer zo’n tekst opnieuw zou worden voorgedragen.

 

Het muziekdoosje

Worden het gesproken en het geschreven woord in uw gedichten dan weer samengevoegd?

Holvoet-Hanssen Ik streef naar een totaalgeluid. De voordracht van een lied of een tekst wordt vaak belangrijk gevonden, maar een tekst moet naar mijn mening ook op papier tot leven komen. Gedichten hebben het orale niet nodig, ook de verbeelding van de dichter vind ik erg belangrijk. Ik moet toegeven dat dit eigenlijk wel een soort obsessie van me is geworden. Ik wil zoveel mogelijk in één gedicht krijgen, het moet echt een totaalwerk worden. Zoals ik al zei, de dichtbundels die ik de afgelopen jaren heb geschreven kunnen daarom eigenlijk ook als één project worden gezien.

 

En past alles samen in één gedicht?

Holvoet-Hanssen Een gedicht is als een muziekdoosje. Je moet er lang aan werken en er komt veel techniek bij kijken, maar uiteindelijk is het één harmonisch geheel. (Om deze metafoor nog beter te illustreren, tovert de dichter daadwerkelijk een muziekdoosje/sneeuwbol uit één van zijn vele zakken tevoorschijn) De tientallen vlokjes die je hier ziet, zijn allemaal gedichten. Ze zijn beweeglijk en worden voortdurend door elkaar geschud, maar toch vormen ze één geheel. Wanneer het muziekje begint te spelen, gebeurt er binnen in het doosje ook van alles, maar dat zien we niet. Zo is het ook met gedichten. Ze evolueren constant, waardoor ze totaal verschillend zijn van elkaar. Toch is er aan de techniek van de verzen erg lang gewerkt, alleen is dat voor het publiek niet meer zichtbaar. Het technische proces is opgenomen in het geheel van gedichten en wordt pas zichtbaar wanneer je het muziekdoosje openmaakt. Het gaat er uiteindelijk natuurlijk om dat alles in elkaar past en dat alles het doet.

 

Je moet durven om op je bek te gaan, ik ben daar zelf ook nooit bang voor geweest.

 

Is uw doosjestheorie geen belemmering voor uw dichterlijke vrijheid?

Holvoet-Hanssen Ik werd laatst erg kwaad toen ik ergens las dat ik als dichter zou worden gerekend tot het ‘post-post-laat modernisme’. Dit was volledig fout. Ik ben het buitenbeentje van mijn eigen generatie. Toch moet men in deze tijden blijkbaar een rijtje kunnen vormen en worden mensen als ik slachtoffer van deze hokjesmentaliteit. Ik keer mij absoluut niet af tegen de vorige generatie, maar ik hoor simpelweg niet in hun rijtje thuis.

 

Is het rebelse en opstandige karakter van poëzie de laatste jaren niet een beetje verloren gegaan?

Holvoet-Hanssen Dat was juist het mooie van poëzie. Het ontsnapte altijd aan de consumptiemaatschappij. Tegenwoordig is poëzie hip, toch worden er net zoveel, of zo weinig, dichtbundels verkocht als vroeger. Toch vind ik de poging om te ontsnappen belangrijker dan het ontsnappen zelf, want dat lukt toch nooit volledig.

 

Precies, want creëert uw stadsdichterschap ook niet weer een bepaalde werkdruk, waardoor u toch weer in een systeem terechtkomt?

Holvoet-Hanssen Nee, gedichten schrijven doe ik sowieso. Ik werk momenteel bijvoorbeeld aan een cyclus over de vierde toren (de toren van het nieuwe Museum aan de Stroom, nvdr.). Zo’n gedicht zal perfect passen in de stadsgedichten die ik zal schrijven. Het gaat eigenlijk dus allemaal min of meer vanzelf. Uiteindelijk past alles perfect in het plaatje.

 

Tot slot, hoe staat het dan met het eerste stadsgedicht?

Holvoet-Hanssen Het gedicht heet toepasselijk ‘Vrijbrief’. De wind is in dat gedicht aan het woord, de wind die boven de stad zingt en Antwerpen toe spreekt. Ook dit gedicht heeft daarom weer een muzikale dimensie, die van de wind die rond de stadstorens waait.



Trudi Noordermeer over de nieuwe koers van de UA-bibliotheek
06/02/2010
🖋: 

Ha, de bibliotheek. Of het nu voor een vliegensvlug kopietje is of zenuwslopend opzoekwerk, elk van ons zet geregeld voet in dit statige boekenpaleis van de UA. Of hoe een plek waar je niet mag eten en praten toch een broodnodige stek voor een student kan zijn. Hoofdbibliothecaresse Trudi Noordermeer vertelt dwars met plezier over de nieuwe koers van haar meer dan twee miljoen exemplaren tellende heiligdom.

Vorig jaar werd het nieuwe strategische beleidsplan van de universitaire bibliotheek goedgekeurd voor de komende vijf jaar. Mogen we ons als student verwachten aan een frisse wind in de bibliotheek?

Trudi Noordermeer Onze doelstellingen zijn nu meer dan ooit gericht op de gebruiker en dus vooral op de student. Zijn tevredenheid vormt dan ook het voornaamste thema van ons strategisch plan. Als universitaire bibliotheek willen we ons voortdurend inspannen om de wensen van studenten te achterhalen, en om in te spelen op de steeds veranderende verwachtingen. Verder spitsen wij onze doelstellingen ook toe op onze missie: de bibliotheek is de rechterhand van de UA op vlak van onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. De kwaliteit van de wetenschappelijke informatie die je in onze rekken en databases terugvindt, wordt dan ook met de grootste zorgvuldigheid gehandhaafd.

 

Welke criteria gebruiken jullie om te bepalen welke boeken en tijdschriften een plaatsje verdienen in de rekken? Hoe meten jullie de interesse van zoveel studenten en professoren?

Noordermeer Wij besteden maar liefst drie miljoen euro per jaar aan collectievorming. Toch is dit geen buitenproportioneel bedrag, gelet op de nood aan een feilloze wetenschappelijke informatievoorziening. Het budget moet met de grootste aandacht en efficiëntie worden benut. Daarom heeft iedere campusbibliotheek zijn eigen bibliotheekadviseurs. Dit zijn professoren van de verschillende faculteiten. Zij vertolken de noden van hun faculteit en bepalen de inhoud van de collecties. De bibliotheek onderhandelt op hun vraag met de uitgevers en bestelt de voorgedragen titels. Het gaat werkelijk om een wisselwerking: wij attenderen de faculteit op het huidige aanbod en zij wijzen ons op de behoeften van de student en docent.

 

Hoe ziet de bibliotheek van de UA zichzelf in verhouding tot andere universiteiten? Plaatsen jullie jezelf op een voetstuk of zijn jullie het kleine broertje?

Noordermeer De contacten met andere Vlaamse universitaire bibliotheken verlopen erg vlot, maar concurrentie is en blijft een realiteit. In België is die behoorlijk stevig. Er is sprake van een goede samenwerking, maar je merkt, en zo hoort het ook, dat het belang van de eigen universiteit hoe dan ook primeert. Dat maakt dat wij steeds de nodige drijfveren hebben om vooruitstrevend te zijn. Op organisatorisch vlak heeft deze gedrevenheid duidelijk vruchten afgeworpen en kunnen we zeggen dat we op dat vlak een streepje voor hebben. De fusie heeft hier in belangrijke mate toe bijgedragen. Waar vele andere bibliotheken kampen met de kloppende zweer van decentralisatie, behoudt onze bibliotheek met haar vier afdelingen een helder overzicht over haar personeel en logistiek. Bovendien stelde de centralisatie ons in staat om langere openingstijden te hanteren en zijn we zelfs op zaterdag open.

 

Worden die openingstijden aangepast als jullie merken dat er te weinig interesse is?

Noordermeer Wij tellen elke bezoeker die hier over de vloer komt. Dat gebeurt op twee manieren. Ten eerste hebben we de bewegingsdetector aan de ingang. Daar is wel wat schattingsvermogen vereist, aangezien hij niet ontdubbelt. Verder wordt op zaterdag elk uur nagegaan hoeveel bezoekers er in iedere leeszaal aanwezig zijn. Een shift in het weekend is immers erg veeleisend. Momenteel zijn de statistieken echter positief en blijft de zaterdagopening behouden.

 

Geen openbare plaats zonder ordehandhaving. Worden de regels goed nageleefd of moeten jullie vaak streng optreden?

Noordermeer Er zijn een aantal punten waar nog flink aan gewerkt moet worden. Op sommige dagen wordt het hier echt een smeerboel en vinden we zelfs plakken ham tussen de boeken. Zoiets kan gewoon niet. We hebben natuurlijk wel een heel soepel beleid: je vindt haast geen enkele andere bib waar je je jas en tas zomaar mee naar binnen mag nemen. Dat maakt ons toegankelijker, maar ook kwetsbaarder. Verder is de geluidsoverlast een heikel agendapunt. Ook diefstal was vroeger een echte plaag, maar dankzij onze verbeterde beveiliging hebben we dit meer onder controle. Worden we ondanks de camera’s, boekenlabels en beveiligingsagenten toch geconfronteerd met een dief, dan wordt de politie meteen verwittigd. Toch raden we studenten aan hun spullen nog steeds goed in het oog te houden. De bibliotheek is en blijft een openbaar gebouw, waarin ook de buurman ongehinderd zijn krantje moet kunnen lezen. Controle en overzicht zijn dus niet 100 procent te garanderen.

 

Hoe verloopt het beslissingsproces in zo’n omvangrijke organisatie als de bibliotheek?

Noordermeer Er zijn verschillende organen die bijdragen tot de uiteindelijke besluitvorming. In de facultaire bibliotheekcommissie worden de noden van elke faculteit verwoord en worden klachten behandeld. De bibliotheekadviseurs zetelen in de bibliotheekraad, voorgezeten door de vicerector. Dat is het strategische orgaan; zij stelden het huidige beleidsplan op. In de bibliotheekraad zijn ook drie studenten aanwezig en bovendien vertoon ik me een tweetal keer per jaar op de Studentenraad.

 

Perfectie bestaat niet en onkritische studenten evenmin. Waarover ontvangen jullie vaak klachten?

Noordermeer Een veelgehoorde klacht betreft het kopieergebeuren. Dat is soms een ware ramp. Met vier miljoen kopieën per jaar kan dat eigenlijk ook niet anders. Onze prijzen zijn zeer laag, maar dat zorgt er ook voor dat onze apparatuur niet berekend is op cursussen van 600 bladzijden die met één klik naar de printer worden gestuurd. Vooral de communicatie met de professoren verloopt hier stroef. Zij zouden meer cursussen naar Universitas moeten brengen en hun slides moeten ontdoen van inktverspillende tierlantijntjes.

 

Bibliotheken kampen vaak met een stoffig imago. Met het nieuwe gebouw op de Stadscampus lijkt dat cliché verleden tijd. Welke stappen ondernemen jullie nog om niet achter te hinken op recente evoluties?

Noordermeer Eigenlijk zit ik zelf het liefst in een stoffige bib, hoor! Ik diskwalificeer het verleden dus allerminst, maar het moet er nu eenmaal allebei zijn: historisch erfgoed en moderne invloeden. Vandaag de dag bezinnen wij ons grondig over onze rol als bibliotheek. We zijn niet louter een papierpakhuis zoals dat in vroegere tijden was, maar vormen een multifunctionele wegwijzer voor zowel studenten als docenten. Ons beleid stemmen we zo goed mogelijk af op dit moderne verwachtingspatroon. Veel aandacht gaat daarom naar het aanleren van informatievaardigheden. Ook houden we de internationale ontwikkelingen goed in het oog en onderhouden we nuttige contacten met vooraanstaande buitenlandse bibliotheken. Daarnaast dragen we, in het kader van innovatie, digitale duurzaamheid hoog in het vaandel. Want hoe toegankelijk digitale informatie vandaag ook mag zijn, zij is ontzettend vluchtig. Een link die niet werkt en je kan die extra voetnoot vergeten. Samen met informatici spelen bibliotheken een belangrijke rol in het toegankelijk houden van online archieven. Een internationale pionier kunnen we uiteraard niet zijn, daar is de Vlaamse subsidiëring te beperkt voor, maar we volgen de ontwikkelingen op de voet.



Een camera op de Ossenmarkt
06/02/2010
🖋: 

Als studenten dienen we in zekere mate grenzen af te tasten. Maar niet elk grensoverschrijdend gedrag is even nobel en vooruitstrevend. Op de Ossenmarkt, aan de Stadscampus, is er een traditie van dronken balorigheid met ondergepiste brievenbussen, rondgestampte vuilniszakken en de occasionele gekloofde wenkbrauw tot gevolg. Het is verre van een oorlogszone, maar er is toch genoeg gebeurd om de irritatie van (een deel van) de buurtbewoners op te wekken. In het kader van het actieplan Leefbare Studentenbuurt, zal er in de loop van dit semester dan ook een camera komen te hangen op de Ossenmarkt, tot groot ongenoegen van sommige studenten.

De voorzitter van de Antwerpse tak van het Liberaal Vlaams StudentenVerbond (LVSV), Mathias Adriaenssens, heeft in december de Facebook groep 'Geen camera op Antwerpse Ossenmarkt!' opgericht, die ondertussen al meer dan tweeduizend leden telt en studentenclubs samenbrengt die anders zelden samen gezien worden; naast het LVSV hebben ook onder andere het KVHV, Wikings-NSK en Comac hun ongenoegen geuit. En hoewel de beweegredenen ongetwijfeld verschillen, is er zonder twijfel toch een draagvlak tégen deze camera.

 

“Niemand ontkent dat er problemen zijn,” vertelt Adriaenssens, “maar een camera is geen oplossing. In het beste geval worden de problemen verlegd, in het slechtste geval is er veel geld geïnvesteerd zonder enig effect, en sowieso vind ik dit een inbreuk op de privacy. Kijk naar Londen, daar heeft men enorm veel camera's, maar is er op lange termijn geen enkele meetbare daling geweest van de criminaliteit. In Gent heeft men ook overwogen om een camera te plaatsen aan de Overpoort, maar uiteindelijk is er gekozen voor meer overleg tussen de politie en de studenten, wat weldegelijk vruchten heeft afgeworpen.” Het Antwerps Studentenoverleg (ASO), het orgaan dat als aanspreekpunt voor alle Antwerpse studenten fungeert, laakt vooral de eenzijdigheid van de beslissing. “Het Studentenoverleg stelt vast dat, ondanks aandringen op actief overleg, een dergelijk gevoelige beslissing (de camera, nvdr.) is genomen zonder de stem van de Antwerpse studentenpopulatie hierin te horen”, aldus hun visietekst over het actieplan Leefbare Studentenbuurt. Niettemin is het ASO “a priori niet gekant tegen cameratoezicht indien de beelden enkel gebruikt worden om criminaliteit te bestrijden. Cameratoezicht mag echter niet leiden tot een schrikbewind op de Ossenmarkt.”

 

Enige vorm van schrikbewind zal uiteindelijk best meevallen, al was het maar omdat het continu bekijken van al die beelden (er hangen al ruim vijftig camera's in Antwerpen) nu eenmaal te veel manuren zou opslorpen. In de praktijk worden de beelden één maand bijgehouden en kunnen ze, in het kader van een gerechtelijk onderzoek, opgevraagd worden door politie en justitie. Of je kan het zelf doen; weliswaar enkel voor beelden waar je zelf opstaat en je vraag moet voldoende gemotiveerd zijn, maar toch, goed om te weten.

 

Drie vragen dringen zich dan ook op. Ten eerste: wat zal het praktische effect zijn van de camera? De stad koppelt het uiteraard aan andere maatregelen, zoals een verhoogde politieaanwezigheid, dus de precieze impact wordt moeilijk te meten, zelfs met de meeteenheid bpf, ofte ‘boefjes per frame’. Ten tweede: zullen mensen zich na twee Duvels de camera nog herinneren? In die zin dat als je op café gaat, de mooie brunette nu eenmaal de aandacht langer en completer weet vast te houden, eerder dan dat je de hele avond zit te denken dat je bekeken wordt (zoals dat arme meisje). En ten derde: hoe lang overleeft een camera temidden van een studentenpopulatie die er (toch voor een deel) sterk tegen gekant is? Een beetje meer communicatie naar de studenten toe was mooi geweest; nu is het slechts een kwestie van tijd voor een goed opgejutte student zijn of haar bovengemiddeld intellect aan het vernietigen van een camera wijdt. Wat ik ten stelligste afkeur. Wordt ongetwijfeld vervolgd ...



Nederlandse studenten in Antwerpen
23/12/2009
🖋: 

Nederlanders komen graag in Antwerpen shoppen of gaan eens naar de cinema. De laatste jaren is er echter ook sprake van een toenemend aantal Nederlandse studenten. Aan interviewkandidaten voor dit artikel was dus geen gebrek. dwars sprak met Esther van den Heuvel uit Gorinchem (Zuid-Holland) en Johan Heeren uit Sprundel (Noord-Brabant).

“Voor mij geldt wat voor zoveel andere Nederlandse studenten geldt: ik werd uitgeloot voor de opleiding Diergeneeskunde in Nederland en heb toen besloten om naar België te gaan,” legt Heeren uit. Een aantal Nederlandse universiteiten en hogescholen voerde voor bepaalde opleidingen een numerus clausus in: slechts een beperkt aantal studenten wordt toegelaten na een soort loterij. Aspirant-studenten worden, afhankelijk van de puntenlijst van het middelbaar, in verschillende categorieën verdeeld. Hoe beter de punten, hoe groter de kans op toelating. Studenten met een hoog gemiddeld cijfer worden zonder meer toegelaten en hoeven niet deel te nemen aan de “loterij”.

 

“De opleiding die ik wilde volgen heeft helemaal geen numerus clausus,” zegt Esther van den Heuvel. Ze volgt een master-na-master Journalistiek aan de Lessius Hogeschool. “Om dezelfde opleiding in Nederland te doen, moest ik eerst een schakeljaar doorlopen. In Antwerpen hoeft dat niet, dus ik heb besloten om hier te komen studeren. Bovendien leek het me leuk om eens in een ander land te wonen. Hiervóór heb ik een tijd in Tsjechië en een tijd in Spanje gezeten en nu was ik nieuwsgierig naar het leven in België. Het bevalt me goed en ik vind de opleiding interessant. Ik merk wel een verschil met mijn Belgische medestudenten. Ze praten bijvoorbeeld zachter en geven tijdens de colleges minder snel antwoord op vragen van de professoren.”

 

Frans van Meir, decaan van de faculteit Diergeneeskunde aan de UA, beaamt dit: “Tijdens de colleges merken we dat studenten afkomstig uit Nederland vaak wat assertiever zijn en de aangeboden stof niet zonder meer overnemen.” Dit bevestigt het beeld van Hollanders: luidruchtig en veel praats. Zorgt dit voor problemen tijdens het lesgeven? “Assertief betekent niet agressief.” De lessen verlopen op een gewone manier zonder chaos. Decaan Van Meir is positief over de assertiviteit: “Ook buiten de colleges nemen Nederlandse studenten meer deel aan activiteiten van de universiteit dan de Belgische. Dat zien we bijvoorbeeld in de faculteitsraad.”

 

Er is in de klas van Johan Heeren geen duidelijk groepsgevoel. Nederlandse en Belgische studenten trekken weinig met elkaar op. “Dat merkte ik vooral aan het begin van dit jaar. We zijn bijna allemaal afgelopen oktober begonnen aan deze opleiding, dus het is nog wat nieuw en iedereen moet misschien nog wennen,” verduidelijkt Heeren, “maar het valt me toch op dat ik weinig contact heb met Belgische medestudenten. Ik vind ze veel minder open dan Nederlandse en maak daarom bijvoorbeeld minder makkelijk een praatje. Aan de andere kant: misschien vinden mijn Belgische medestudenten mij wel veel te druk en misschien praat ik teveel,” lacht Heeren.

 

Meer Hollanders?

Van Meir ziet geen duidelijke stijging van het aantal studenten uit Nederland in zijn faculteit. “Er zijn er nu 58. Vorig jaar waren er 48; het jaar daarvoor 56. Over heel de UA is er wel een toename te zien. Andere faculteiten blijken ook Nederlanders aan te trekken. Zo is het bij de noorderburen bijvoorbeeld niet mogelijk om twee talen in één opleiding te studeren. Wie toch twee talen wil leren op universitair niveau zal twee volledige opleidingen naast elkaar moeten doen. In België kunnen studenten wél twee talen combineren in één opleiding.

 

Misschien vinden mijn Belgische medestudenten mij wel heel druk of misschien praat ik teveel.

 

En dan zijn er natuurlijk nog de financiën. Het collegegeld in Nederland ligt bijna driemaal hoger dan hier. 1500 euro per jaar voor een hogeschool- of universiteitsopleiding is een slordige veertig kilometer ten noorden van Antwerpen geen ongewoon bedrag. Daar staat tegenover dat iedere Nederlandse student een studiebeurs ontvangt. De basisbeurs voor degenen die thuis wonen bedraagt 92 euro per maand. Kotstudenten hebben een beurs van 256 euro per maand. Bovendien is het vrij gemakkelijk een lening voor de studies te krijgen.

 

Misschien is er dan toch niet zoveel verschil tussen België en Nederland op dit gebied. Decaan Van Meir ziet het dan ook meer als één regio. “Veel Nederlandse studenten in België komen uit het zuiden van Nederland. Voor hen is Antwerpen vaak de dichtstbijzijnde universiteit.” De Brabantse steden Tilburg en Eindhoven hebben een universiteit, maar wie bijvoorbeeld geneeskunde of talen wil leren kan daar niet terecht.

 

Lunchcultuur

In Antwerpen heerst volgens Van den Heuvel een andere manier van werken. Tijdens de colleges zijn Nederlanders misschien assertiever, Belgen maken meer aantekeningen en doen dat op een gestructureerde manier. “Ik neem alleen een pen mee naar de les, maar medestudenten gebruiken verschillende kleurtjes en een lineaal. Dat ben ik niet gewend. Vaak zie ik ze ijverig schrijven, terwijl ik dan denk: ‘dat staat ook op de sheets op internet.’ Mijn aantekeningen zijn chaotischer", lacht Van den Heuvel.

 

"Er wordt hier ook rustiger en uitgebreider gegeten tussen de middag: een echte lunchcultuur.” Daar waar studenten in bijvoorbeeld Rotterdam of Tilburg snel een boterham tussendoor eten, gaan studenten hier op hun gemak ergens zitten voor de lunch. Van den Heuvel vindt het een goede gewoonte en doet graag mee.

 

“De opleiding vind ik leuk en ik woon hier goed, maar ik denk dat ik na de ManaMa toch in Nederland ga werken, hoewel de werksfeer hier volgens mij meer ontspannen is. In Nederland is er veel concurrentie en netwerken is erg belangrijk." Johan Heeren heeft nog niet besloten waar hij gaat werken: “Ik kijk waar ik een goede baan kan vinden. Of dat nu in België, in Nederland of in een ander land is, dat maakt mij weinig uit. Ik ben niet zo aan één plaats gebonden.”



ASK-Stuwer en Unifac leggen eindelijk de boekhouding bloot
29/11/2009
🖋: 

Studentenverenigingen vroegen er al jaren om, maar kregen steeds een njet als antwoord. ASK-Stuwer en Unifac maken nu een bocht van 180 graden door de VUAS-boekhoudingen niet meer te verbergen. Delphine Draelants en Annelies De Corte beloven vanaf december alles op tafel de leggen. De omerta die jarenlang standhield, wordt doorbroken. VUAS trekt dus voortaan de kaart van de openheid. Onze redactie deed onderzoek en kreeg de primeur.

Er zou ruzie zijn tussen ASK-Stuwer en Unifac omtrent de verdeling van de subsidies die ze krijgen van de Universiteit Antwerpen. Een smeuïg artikel leek in de maak, maar VUAS ontkende in alle toonaarden dat er intern een verzuurde relatie zou zijn. Zowel ASK-Stuwer als Unifac werkten graag mee aan dit artikel. Ze maakten zelfs gebruik van de situatie om het één en ander uit te leggen. Beide koepels willen immers verlost zijn van de indianenverhalen die de ronde doen over de zogenaamde malafide wijze waarop hun subsidiebeleid gevoerd wordt. “De geruchten die de ronde doen, over onze ‘slechte’ besteding van het geld van de subsidies, zijn niet waar”, maakt Unifacvoorzitter Annelies De Corte meteen duidelijk.

 

90.000 euro is geen jackpot

De Sociale Raad geeft de beide overkoepelende studentenorganen, ASK-Stuwer en Unifac, een bedrag van 90.000 euro. Dit bedrag moeten zij dan onderling zien te verdelen. 90.000 euro lijkt een immens bedrag, maar als je de kosten van de Unifac Post en de UA Snelkrant bekijkt, heb je al meteen dat hele bedrag gehalveerd. “Twee derde van ons budget gaat naar de druk van de Unifac Post”, benadrukt Annelies De Corte. Uiteraard krijgen studentenverenigingen die door de Kringraad erkend zijn, ook nog eens een deel van de koek.

 

De activiteiten die de koepelorganisaties zelf organiseren worden daar niet mee betaald, daarvoor zoeken ze immers sponsors. “Het is een misverstand dat het voor ons gemakkelijk is om onze eigen activiteiten te draaien, dat is niet waar. Om break even of winst te draaien gebruiken wij het geld van sponsors”, zegt De Corte. “Wij lossen onze kosten op met onze winstgevende activiteiten, verder hebben we ook PR-sponsoring van externe bedrijven”, gaat ze verder.

 

ASK-Stuwer gaf in het jaar 2007-2008 niet minder dan 81.812,67 euro uit aan totale kosten. Dit toont aan dat het huidige bedrag aan subsidies geen overdreven luxe is. Volgens alle betrokkenen is het dus verre van een jackpot die ze ieder jaar binnenhalen. De verdeling is de volgende: 52.954 euro voor Unifac, 36.046 euro voor ASK-Stuwer. Het overige deel van het bedrag gaat naar de werking van VUAS. Omdat de Stadscampus nu eenmaal meer studenten heeft dan Drie Eiken, Groenborger en Middelheim samen, is het niet meer dan logisch dat Unifac het grootste deel van het totale budget opstrijkt. De exacte verdeling van dat op het eerste gezicht enorme bedrag, verschilt van jaar tot jaar. Jaarlijks zitten Unifac en ASK-Stuwer rond de tafel om de verdeling te bespreken.

 

Ruzie binnen VUAS?

Rond die verdeling bestond dit jaar dus toch enige commotie. Volgens ingewijden was de relatie op z'n minst bekoeld te noemen. “Laten we zeggen dat die besprekingen over de verdeling van die subsidies steeds een werk van lange adem zijn,” zegt voormalig praeses van ASK-Stuwer Peter Hellinckx, “maar ruzie is er zeker niet.”

 

Het grote probleem binnen VUAS is dat het huidige bedrag ervoor zorgt dat het steeds krapper wordt om dezelfde kwaliteit van voorgaande jaren te leveren. Het is een feit dat die subsidie niet geïndexeerd is, dus moeten zij het al vijf jaar met hetzelfde bedrag stellen, terwijl de prijzen stijgen. Omdat alles duurder wordt en de uitgaven van beide koepels maar blijven stijgen, is het moeilijker werken. De student verwacht alleen maar grotere dingen.
“Unifac heeft het nu ook wat moeilijker na de financiële kater van Calamartes”, zegt Hellinckx. “Eigenlijk zou het geld van dat festival niet uit ons budget hoeven te komen, maar wel uit dat van de cultuurdienst”, voegt hij er meteen aan toe. Binnen Unifac geven ze ook toe dat Calamartes een zware kost is, maar het is wel één van de beste projecten binnen de Kringraad van de Stadscampus. Daarom wil Unifac graag extra inspanningen leveren om zulke activiteiten te bekostigen. Delphine Draelants, praeses van ASK-Stuwer, en Annelies De Corte, voorzitter van Unifac, ontkennen dat er ruzie geweest is of zou zijn. De besprekingen van die subsidies zijn nog steeds bezig, en beide dames beloven snel een uitkomst te vinden.

 

Omerta doorbroken

Jarenlang hebben studentenverenigingen tevergeefs gevraagd om de boekhoudingen van VUAS op tafel te leggen. De vorige generaties repten echter met geen woord over de interne keuken. Niemand had volgens hen zaken met hoe zij de subsidies beheerden. Dit gebrek aan mogelijkheid tot controle van de subsidies heeft ervoor gezorgd dat er nu heel wat indianenverhalen de ronde doen over exuberante uitgaven in dure restaurants, braspartijen, gesjoemel en wat nog meer.

 

Draelants en De Corte verdedigen zich: “Van geheimhouding is zeker geen sprake.” Eén jaar eerder klonk het nog anders, toen Justine Wauters, huidig vice-voorzitter van Unifac, aan een praeses verklaarde dat studentenverenigingen geen zaken hadden met het financiële reilen en zeilen van Unifac. Deze verandering kan alleen maar positief genoemd worden.

 

Checks and balances zijn wel een onderdeel van de democratie. Als clubs van onder uit al geen controle mogen uitvoeren, dan zou er sprake kunnen zijn van een vertrouwensbreuk. Vorig jaar kwam er dus een kentering in het stilzwijgen. De voorzitter van Unifac toen, Maarten Vanderhenst, heeft nooit gezwegen over de verdeling binnen VUAS. “De praesessen van de clubs konden steeds bij mij terecht als ze meer informatie wilden over ons budget. Op die manier konden wij ook uitleggen dat er bijvoorbeeld geen budget voorhanden was om lokalen voor de faculteitsclubs te bekostigen.” Dat vorige generaties binnen Unifac hem dit kwalijk hebben genomen, wil Vanderhenst niet gezegd hebben. Dat hij zelf praeses van een studentenvereniging (Klio, departementsclub Geschiedenis) is geweest, zal uiteraard ook iets te maken hebben met de doorbraak naar transparantie.

 

Ook aan de andere kant van de ring was er een U-bocht richting openheid. Op één van de Kringraadvergaderingen aan de buitencampus heeft ASK-Stuwervoorzitter Delphine Draelants uitgelegd hoe de vork in de financiële steel zit. Zodoende kon (of kan) Unifac niet anders dan hetzelfde te doen aan de Stadscampus. “De bedragen worden tijdens de subsidieverdeling uitgelegd,” vertelt De Corte, “maar dat wordt meestal mondeling gedaan. Als je dat schriftelijk afdrukt, blijft dat jaren liggen.”

 

Roddels over decadente etentjes

De twee dames aan het hoofd van de studentenkoepels zijn het er dus roerend over eens dat openheid de beste koers is. De indianenverhalen, die vergelijkbaar zijn met de VISA-affaire (rond de Antwerpse gemeenteraad in 2003), willen ze voor eens en voor altijd de wereld uit helpen. “Wij werken immers keihard en krijgen alleen maar gezeur over fictieve, decadente avondjes te horen. Probeer dan maar eens gemotiveerd te blijven”, laat iemand binnen Unifac nog weten.

 

Als de huidige besprekingen over de subsidies achter de rug zijn, zullen de overkoepelende studentenorganen op de Kringraadvergaderingen graag meer uitleg geven over de exacte verdeling. Er is zelfs meer: iedereen die wil, kan bij de Sociale Raad die subsidieverdeling volgens VUAS opvragen. Op die manier willen ze duidelijk maken dat er naar behoren met die subsidies wordt omgesprongen. De verhalen dat ze bijvoorbeeld iedere maand op restaurant gaan of decadente feestjes houden en dat allemaal met geld van de universiteit, moeten tot het verleden behoren. Er wordt volgens De Corte en Draelants zeker niet gesjoemeld met dat bedrag. Volgens de Unifacvoorzitter kan dit zelfs niet, want jaarlijks moet er verantwoording gegeven worden voor hun besteding van de subsidies. “Vage posten zoals ‘eten’ of ‘drinken’ worden niet toegestaan.”

 

Ook de voormalige voorzitter van Unifac, Maarten Vanderhenst, is blij met de transparantie: “Als je niets te verbergen hebt, kan je maar best open kaart spelen. Dat heb ik altijd al gezegd. Het kan alleen maar beter zijn voor het imago van Unifac en ASK-Stuwer.”

 

VUAS (Verenigde UA-Studenten) is het overkoepelende studentenorgaan van de Universiteit Antwerpen en omvat beide overkoepelende studentenverenigingen: Unifac voor de Stadscampus en ASK-Stuwer aan de buitencampussen. Samen met de studentenraad is VUAS de belangrijkste spreekbuis van de Antwerpse universiteitsstudent naar de buitenwereld toe. VUAS verdelen de subsidies die de Universiteit Antwerpen voorziet voor studentenverenigingen, wat ook meteen hun belangrijkste taak is. Het overige deel van die 90.000 euro subsidies wordt gebruikt om de UA Snelkrant en de Unifac Post te betalen, campusoverkoepelende activiteiten te bekostigen en lopende kosten af te handelen.

 

De erkende verenigingen, die subsidies van de UA ontvangen, vormen samen per campus de Kringraad. Hierin wordt de algemene, dagelijkse werking op de campus van de studentenverenigingen bepaald. De leden zijn de faculteits, regionale en andere clubs.



editoriaal
22/11/2009
🖋: 

Bij het zoeken naar respondenten voor Eigen gelijk eerst (p.20) – waarbij twee mensen tegengestelde standpunten innemen over een onderwerp – kreeg ik van beide zijden de vraag of ze echt volledig pro, dan wel contra moesten zijn. Als rechtgeaarde academicus in spe kon ik moeilijk anders dan zeggen dat genuanceerde standpunten altijd op prijs worden gesteld, zelfs bij dit soort korte stukjes. Dit heeft wel als nadeel dat u, de lezer, zelf uw conclusies zal moeten trekken, en niet zonder meer een winnaar kan aanduiden die u blindelings kan volgen. U mag dit ook een voordeel vinden, dat wordt zeker geapprecieerd.

 

Maar het werkt anders wel, ongenuanceerde standpunten proclameren. Dat bewees Yves Leterme nog met zijn 800.000 voorkeursstemmen voor ‘Goed bestuur’, hoewel ‘werkt’ hier niet te ruim gedefinieerd mag worden, dat hebben we aan den lijve mogen ondervinden. Dit blind achterna hollen van holle slogans lijkt in het niets te vallen als we naar de andere kant van de oceaan kijken, waar VS-president Obama (ook wel een fan van slogans, toegegeven) vergeleken wordt met Hitler en Stalin, wat me een beetje doet overgeven in mijn mond. Maar hoewel dit ons (hopelijk) absurd in de oren klinkt, is het niets meer dan een uitvergrote versie van hoe onze voormalige premier verkozen raakte: lege woorden en primaire gevoelens.

 

Nu Herman Van Rompuy de eerste president van Europa wordt (geef toe, het maakt je toch een beetje trots), ziet Leterme zich al terug als eerste minister. Zonder ongenuanceerd te willen zijn, lijkt dit mij een zeer slecht idee. Of is de man plots een bekwaam politicus geworden? Niet onmogelijk, maar ook niet zo waarschijnlijk dat we dit ‘een weloverwogen risico’ kunnen noemen. Helaas is het, op het moment dat dit nummer verschijnt, waarschijnlijk al te laat en hangen we er opnieuw aan. Oy vey... De man is verre van de baarlijke duivel, maar er ligt niettemin een spreekwoord op het puntje van mijn tong, iets met ezels en stenen. En niemand wil voor een ezel doorgaan.



Van ARPA tot Web 3.0
22/11/2009

Hip, hip, hoera! Het internet is jarig! dwars blaast samen met u de veertig kaarsjes uit. Kan u zich nog een internetloos bestaan indenken? Met gele briefkaarten, ondoorworstelbare encyclopedieën en valven waar de mededelingen handmatig met duimspijkers worden opgeprikt? Vast niet! Daarom trakteert dwars viermaal op een maandelijks dossier over deze veertigjarige onmisbare vriend. Deze maand: de evolutie van het web.

In een mum van tijd heeft het internet zich naast het wiel, elektriciteit en de pil in het lijstje van ‘belangrijkste uitvindingen aller tijden’ genesteld. Dat surfen op het net voor het gewone publiek nog maar een kleine twintig jaar mogelijk is, mag verbazen. Wat vandaag de dag een evidentie is, was dat in 1969 allerminst.

 

LO zonder GIN

Professor Leonard Kleinrock slaagde er op 21 oktober 1969 als eerste in om via een computer op zijn Amerikaanse universiteit verbinding te maken met een computer in het Stanford Research Institute. Om vanaf de ene computer ingelogd te geraken in de andere moest het commando ‘LOGIN’ worden ingegeven. De L en de O werden probleemloos doorgezonden, bij de G crashte het systeem. LO was dus het legendarische eerste woord op het Arpanet, de voorloper van het internet.

 

Het Advanced Research Projects Agency (ARPA), van het Amerikaanse ministerie van Defensie had dit netwerk voornamelijk ontwikkeld om economische redenen. De Amerikaanse onderzoeksinstituten en universiteiten konden zo van op afstand elkaars computer gebruiken, wat een pak scheelde in de portemonnee. Al snel sloten verschillende andere Amerikaanse en buitenlandse universiteiten zich op het Arpanetwerk aan. Het internet was geboren.

 

De belangrijkste verwezenlijking van het Arpanet was de mogelijkheid tot packet switching. Vertaal die term gerust letterlijk, want bij packet switching worden de bestanden voor het versturen in kleine pakketjes opgesplitst. Via verschillende wegen zoeken deze pakketjes elk een route op het netwerk. Een specifiek mechanisme in de ontvangende computer knutselt de pakketjes weer mooi samen tot het oorspronkelijke bestand.

 

Het internet in kinderschoenen

In zijn kinderjaren was het internet niet veel meer dan een mailsysteem voor academici en militairen. In 1989 opende deze nieuwe wereld ook zijn deuren voor ‘de gewone burger’. De Brit Sir Timothy Berners–Lee en de Belg Robert Calliau stelden hun zogenaamd hypertext systeem voor: gebruikers van het internet konden zo hun informatie meteen op het internet plaatsen, zonder dat enige tussenkomst van een centrale administratie vereist was. Het “World Wide Web” was een feit. Al snel volgde de eerste webbrowser, Mosaic genaamd, voor simpele websites die toen niet meer waren dan een opgesmukt tekstdocument. Op die manier vormde het www een statische bron van informatie: gemaakt door enkelingen, gebruikt door velen. Van interactie was nog geen sprake.

 

E-volutie

Hoe dankbaar we als kind ook waren voor de onuitputtelijke bron van spreekbeurtmateriaal die het prille internet bood, toch was het wereldwijde web nog lang niet uitgesponnen tot wat het werkelijk kon zijn. Nog voor sommigen hun typemachine hadden ingeruild voor een blits beeldscherm, werd het internet alweer overspoeld door nieuwe ontwikkelingen. Makers en gebruikers leefden zich uit in de virtuele speeltuin van web 1.0 en creëerden nieuwe mogelijkheden om het internet te benutten. De bedoeling van het hele online gebeuren verschoof: niet alleen het aanbieden van informatie, maar ook (en vooral) het bevorderen van netwerken en creativiteit aan de hand van interactieve applicaties werd steeds belangrijker. Tim O’Reilly, oprichter en CEO van O'Reilly Media, gaf het kind een naam: web 2.0. Geen nieuwe versie van het web maar een ander patroon in het gebruik ervan. Voortaan was de eindgebruiker geen passieve ontvanger meer, maar kon hij vanuit z’n bureaustoel mee de content van het web bepalen. Deze evolutie hertekende het net tot een populair platform met een dynamische inhoud en een uitgebalanceerde interactie: top-down informatie werd aangevuld met een bottom-up structuur die het evenwicht tussen maker en gebruiker bevorderde.

 

Virtuele vriendjes

De user-generated content die hieruit ontsproot, vinden we overal op het net in verschillende gedaanten terug. Een populaire webtoepassing is bijvoorbeeld de weblog: een virtueel dagboek, zij het dan een tikkeltje minder geheim. Het aantal internetgebruikers nam pas echt een hoge vlucht toen nieuwe sociale software zijn intrede deed: MySpace, Flickr, YouTube en Facebook zijn voortaan vaste items in de favorietenlijst van elke internetgebruiker. Ook Wikipedia blijft tot op vandaag goed scoren en heeft grootmoeders 24-delige encyclopedie intussen voorgoed naar de zolder verbannen. De technologie pikte maar al te graag op de nieuwe evoluties in. Breedband en mobiel internet zwengelden het up- en downloaden van multimediamateriaal pijlsnel aan.

 

Tegen discriminatie van dummies

Onontbeerlijk voor een fenomeen als het sociale internet is laagdrempeligheid. Te complexe software zou de informaticaleek meedogenloos afschermen van de digitale wereld. Daarom zijn web 2.0-diensten gebaseerd op gebruiksvriendelijke interfaces. Noem het de emancipatie van de gebruiker. Bovendien staan internettoepassingen los van eender welk besturingssysteem waardoor ze overal en door iedereen gebruikt kunnen worden. Door de verhoogde connectiviteit stijgt ook de waarde van elke byte die het digitale universum wordt ingestuurd. De ontsluiting van het internet maakt immers dat de virtuele wereld meer en meer een weerspiegeling wordt van de noden en wensen van de samenleving als geheel. Wat wij willen of niet willen, waar wij fan van zijn en wat we verachten: het web weet het intussen allemaal. The wisdom of crowds vormt voor producenten dan ook een onuitputtelijke bron aan marktinformatie.

 

Als het web op wieltjes loopt

Iedereen activeerde op zijn oude gsm wel eens (per ongeluk) zijn WAP-browser, dat wannabe internet waarvan de belangrijkste eigenschap was dat het je belwaarde met verbazingwekkende snelheid opslorpte. Volwaardig mobiel internet wordt langzaamaan betaalbaar, maar heeft een lange geschiedenis achter de rug. In 1996 was de Apple Newton, de betovergrootvader van de iPhone, de eerste PDA met een werkbare webbrowser. Daarna namen WAP en i-mode, twee concurrende methodes om het web op je mobiele telefoon te toveren, de fakkel over. Lange tijd kenden deze echter allerlei kwaaltjes, waardoor hun gebruiksvriendelijkheid en nut te wensen overlieten. Zo had je geen toegang tot klassieke internetpagina’s maar kon enkel sterk vereenvoudigde content opgevraagd worden. Pas met de lancering van de Blackberry in 2002 kreeg mobiel internet een sterke duw in de rug. Hoewel deze smartphones voornamelijk gericht waren op zakenlui, gaven ze ook andere stervelingen een blik op de toekomst. Steve Jobs beloofde in 2007 met de iPhone een meer authentieke mobiele internetervaring, een volwaardig “mobiel web”. Naast de iPhone hebben ook Windows Mobile en Google Android hun marktaandeel veroverd.

 

De komst van 3G-netwerken is voor mobiel web zoals de overgang van een inbellijntje naar een volwaardige breedbandconnectie. Het complete internet ligt plots met een verbazende snelheid aan de voeten van de mobiele gebruiker. Netbooks, de dwerglaptops die als paddenstoelen uit de grond schieten, maken hier dankbaar gebruik van. Less is more voor deze mobiele computers die volledig gebouwd zijn met draagbaarheid en communicatie in het achterhoofd.

 

Over pimpen en poken

Ook sociale netwerksites zijn steeds minder gebonden aan de grenzen van het klassieke internet. Elke zichzelf respecterende community heeft stilletjes aan een eigen mobiele tegenhanger. Zo biedt m.facebook.com een vereenvoudigde versie van het immens populaire netwerk in pocketformaat waarop je naar hartenlust kan replyen, pimpen en poken. Of wil je liever weten of er vrienden in de buurt zijn om een pintje te gaan drinken op café? Dan is het vernuftige Google Latitude misschien wel een aanrader. Applicaties zijn echter niet beperkt tot het gebruik via je gsm. De iPod Scrobbler van Last.fm registreert alle deuntjes die je op je mp3-speler hebt beluisterd en stuurt deze informatie door naar je online account.

 

The sky is the limit in het mobiel maken van het internet. Productontwikkelaars dromen al van de mogelijkheden die alomvattende netwerken in ware domoticastijl zouden kunnen bieden. Stel je voor dat je gsm je zou verwittigen dat de eieren op zijn op het moment dat je een supermarkt binnenwandelt. Of wat denk je van Ubiquitous Internet, waarbij je niet betaalt voor je toegang tot het internet maar enkel voor de dienst waar je gebruik van maakt. Een goed voorbeeld hiervan vormt de Kindle, de e-reader van Amazon. Waarom zou je trouwens nog smsjes betalen, laat staan bellen per minuut als dit eveneens gratis kan via een internetverbinding?

 

Facebook op de wereldkaart

Dat sociale netwerksites hot zijn, is een feit. In september 2009 had Twitter 58 miljoen unieke bezoekers en Facebook maar liefst 411 miljoen. Uit cijfers van Comscore blijkt dat in die maand één derde van alle internetgebruikers wereldwijd Facebook bezocht. Vorig jaar was dit nog maar 17%. Nog even en Facebook kan beschouwd worden als het derde grootste land ter wereld.

 

Sociale netwerksites zijn niet alleen de nieuwste trend, ze veranderen ook het internetlandschap. Zo ondervond de Engelse televisiezender Channel 4 dat je bedroevende kijkcijfers kan opkrikken door de volledige uitzendingen niet op de eigen website, maar op YouTube aan te bieden. Naast de wedijver tussen het internet en de traditionele media is er dus ook een competitie ontstaan waarbij sociale websites het opnemen tegen de destination website, de website van het eigen bedrijf. Deze evolutie is ook Google niet ontgaan. De zoekmachine heeft reeds alle tools in huis om Facebook van zijn troon te stoten. Zo zijn er Gmail, Blogger, Google Profile, Picasa in combinatie met Google Fotoalbums en uiteraard het enorme aantal gegevens dat Google de voorbije jaren over elke gebruiker heeft verzameld.

 

Ook de koppeling van sociale netwerksites aan gewone internetpagina's geeft het web een nieuwe dimensie. Via Facebook Connect kan je bijvoorbeeld op een gewone website inloggen met behulp van je Facebookaccount. Registratie wordt dus overbodig en de inhoud van de site wordt aangepast aan jouw profiel. Een mooi voorbeeld hiervan is de lanceringscampagne van het spel Prototype (test het zelf op: www.prototype-experience.com). Log in met Facebook Connect en de trailer wordt wel heel gepersonaliseerd... Een andere onmisbare drijfveer van het sociale web is Google Sidewiki. Deze tool vormt een deel van de Google Toolbar en is een zijbalk in de browser waarin de gebruiker naast elke pagina op het internet zijn opmerkingen kan delen met anderen.

 

Een web met een IQ

Where does it go from here? We zijn nog niet bekomen van de hype rond web 2.0 en de volgende versie staat al voor de deur. Over wat web 3.0 ons zal brengen is het voorlopig nog koffiedik kijken. Verschillende stemmen spreken echter al over een “slimmer web”, een “semantisch web”. Wat betekent dit?

 

Neem bijvoorbeeld de krantenkop: “Het is vijf voor twaalf voor het algemeen rookverbod in café’s”. Vandaag leest je browser deze zin zonder de betekenis te vatten. Hoogstens kan hij reageren op enkele woorden en ze als zoektermen gebruiken. Een semantisch web deelt deze zin op en wijst betekenis toe aan de woorden. “Café” wordt een plaatsbepaling, “algemeen rookverbod” krijgt de waarde van de wettekst die de browser eraan koppelt en “vijf voor twaalf” wordt aangeduid als metafoor. De zin wordt een geheel van betekenisvolle termen en tussen deze betekenissen wordt een band gelegd op een manier die voor de computer zinvol is. Wanneer het hele internet op deze wijze werkt, vervallen zelfs de limieten die talen ons nu opleggen.

 

Door allerlei web content te taggen zijn de eerste verbanden tussen verschillende woorden al gelegd. Microsoft en andere internetgiganten hebben zich ten volle toegelegd op het uitwerken van deze volgende stap in de evolutie van het wereldwijde web. De grote veranderingen zijn voorlopig nog toekomstmuziek. Toch verschijnen er hier en daar al enkele toepassingen die ons een glimp doen opvangen van wat werkelijkheid kan worden. Zo is er Wolfram Alpha, een zoekmachine die ooit de leiderspositie van Google hoopt te kunnen overnemen, door het zoeken op een heel andere manier te benaderen. Aan Wolfram Alpha kan je immers gewoon een vraag stellen, en moet je niet langer op trefwoorden zoeken; dit heet in het jargon 'question answering'. In plaats van websites aan te bieden die antwoorden bevatten op je vraag, probeert Wolfram Alpha zelf een antwoord te genereren. Zoek maar eens de populatie van Antwerpen op. Naast een grafiek over het verloop in de tijd krijg je ook het bevolkingsaantal van nabijgelegen steden.

 

En wat na het web 3.0? Andere mogelijke evoluties zijn de overschakeling naar een driedimensionaal netwerk, de creatie van een artificiële intelligentie of zelfs één grote fusie van alle communicatiemedia. Er valt binnenkort dus nog heel wat te ontdekken in de wondere wereld van het web. In tussentijd hebben we in ieder geval voldoende digitale speeltjes waar men vroeger enkel kon van dromen.

 

 

Volgende keer in dwars: deel 2 van het dossier, over internet en privacy.



Over onderwijs
21/11/2009
🖋: 

Studenten boycotten eigen restaurant

De studenten op de campus Kantienberg van de Gentse Arteveldehogeschool riepen iedereen op om niet in het studentenrestaurant te eten. “De prijzen liggen hoger dan in andere studentenrestaurants, er is geen gratis water, je moet lang aanschuiven, en vaak is het eten op voor iedereen heeft gegeten”, klinkt het bij hen. De hogeschool erkent de problemen, maar noemt ze ‘groeipijnen’. De docente Public Relations had haar studenten aangeraden om hun ongenoegen duidelijk te communiceren. Daarom riepen de studenten via de sociale netwerksite Facebook op tot een boycot.

 

Antwerpse Associatie gaat maritiem

In de faculteiten Rechten en Toegepaste Economische Wetenschappen kunnen studenten specifieke vakken in zee- en transportrecht volgen. “Maar deze gespecialiseerde cursussen behoren niet tot de kerntaken van die faculteiten”, legt vicerector Johan Meeusen uit. De faculteiten zullen, samen met het ITMMA (Institute of Transport and Maritime Management Antwerp) en de Hogere Zeevaartschool de krachten bundelen om een gemeenschappelijk kenniscentrum op te richten, voor onderzoek en dienstverlening, en misschien zelfs een Engelstalige master.

 

Belgische studenten zijn beste diplomaten

De Belgische delegatie heeft in Oxford de Europese ‘Model of United Nations’ wedstrijd voor de tweede maal op rij gewonnen en verdedigt (!) straks in Taiwan de wereldtitel. ‘Model of United Nations’ is een simulatie van de Verenigde Naties, waarbij studenten landen krijgen toegewezen en deze zo goed mogelijk moeten vertegenwoordigen in debatten en onderhandelingen. De Belgische afdeling werd in 2006 opgericht en telt inmiddels 30 leden, uit verschillende studierichtingen en universiteiten.

 

VUB maakt longweefsel uit stamcellen

Wetenschappers van de VUB zijn er, als allereerste, in geslaagd om embryonale stamcellen om te zetten in longepitheelcellen. “Dat is de exacte mix van cellen die in de longen voorkomen. Wetenschappers waren er eerder al in geslaagd afzonderlijke longcellen te ontwikkelen, maar het is de eerste keer dat een team de volledige mix kan maken”, zegt doctoraatstudente Lindsey Van Haute. In de toekomst kan de ontwikkeling van gezonde longweefselcellen een alternatief bieden voor ingrepen, zoals longtransplantaties.

 

Windturbines UGent draaien op volle toeren

Dik zes jaar na de eerste plannen zijn de windturbines van de Universiteit Gent in Melle klaar. De drie windturbines, die de Universiteit Gent en SPE-Luminus er samen hebben opgetrokken, op de terreinen van UGent produceren samen jaarlijks dertien miljoen kilowattuur, wat goed is voor twintig procent van het totale energieverbruik van de UGent. Daardoor wordt goed 300.000 euro bespaard en zal er zo’n tien procent minder CO2-uitstoot zijn. Misschien kan de ‘universiteit aan de stroom’ wat waterkrachtcentrales neerpoten?



Centerfold
21/11/2009
🖋: 

Voor een soundtrack bij een bezoek aan 't Stad kan je steeds terecht bij een klein leger zingende barden die je hun kunsten laten horen voor de prijs van een vrije bijdrage. Geen klank zonder beeld, dacht de redactie van dwars, en daarom wijden we onze middelste pagina's deze maand aan enkele van de buskers die Antwerpen rijk is.