moeder, waarom denken wij?

in gesprek over de betekenis van betekenis met de nieuwe Denker des Vaderlands

10/04/2021

April is de Maand van de Filosofie. Op de eerste dag daarvan werd Paul van Tongeren de nieuwe Denker des Vaderlands. Dat vaderland is evenwel Nederland, bij ons krijg je die term niet zomaar over de lippen. Maar aangezien april ook in Vlaanderen voet aan wal heeft, vonden we het niet verkeerd om hem eens te vragen wat en waarover hij nu juist allemaal denkt. 

Denker des Vaderlands: excusez-moi, quoi de la fuck

De titel is ontstaan naar analogie met de Dichter des Vaderlands. Inmiddels zijn er ook: Componist des Vaderlands, Fotograaf des Vaderlands en dat soort titels. Het is een soort ambassadeurschap van de filosofie. Dat kan gebeuren door lezingen, teksten te schrijven, mee te doen aan interviews ... wat voor manieren er ook zijn om een publiek te bereiken. De initiatiefgroep is een heel open club verspreid over de Lage Landen: uitgevers, academici, organisatoren van filosofische events en natuurlijk ook filosofen van allerlei snit. Elke twee jaar stelt die club een lijst op van kandidaten die hij interessant vindt, die vervolgens naar    het bestuur van de stichting Maand van de Filosofie gaat. Dat vraagt iemand uit die lijst en als die persoon ja zegt, zoals ik heb gedaan, wordt die op 1 april van het eerstkomende jaar officieel benoemd.  

 

Hoe bevalt het? 

Nou, ik ben inmiddels op emeritaat, dus ik vind er de tijd wel voor, maar ik vraag me toch af hoe mijn voorgangers, die dat niet waren, het voor elkaar hebben gekregen. Er is nog geen dag voorbijgegaan waarin ik er niet op z’n minst een aantal uren mee bezig ben geweest. Er is trouwens helemaal geen verplichtende omschrijving van het Denkerschap. Diegene die de titel krijgt aangeboden, is volledig vrij om dat in te vullen hoe zoals hem of haar dat goeddunkt. De manier waarop ik gekozen heb om dat op te vatten is door een soort dubbelambassadeurschap. Enerzijds wil ik de filosofie vertegenwoordigen voor een breder publiek maar anderzijds wil ik ook de samenleving bij de collega’s brengen en zeggen: kijk eens! Hier is ook nog wat.

 

Ook filosofen leven in een maatschappij. 

Precies! 

 

Opvallend dat u zichzelf ook omschrijft als een ambassadeur van de maatschappij naar de (academische) filosofen. 

De samenleving onder de aandacht van de academische filosoof te brengen, daarmee bedoel ik vooral dat het volgens mij van belang is dat ook academische filosofie zich uitlegt in termen die leken begrijpen. Ik heb grote waardering voor de academische filosofie — uiteindelijk heb ik er heel mijn leven deel van uitgemaakt — maar ik denk dat het in deze tijd van specialisering en internationalisering verleidelijk is om als academicus enkel nog in discussie te staan met medespecialisten. Vaak uitsluitend in het Engels.

 

Waaróm ik mij zo graag met filosofie bezighoud, waaróm ik niet anders kan dan met filosofie bezig te blijven, dát wil ik doorgeven. 

 

In de mate waarin die verleiding bestaat, schuilt er een dubbel gevaar. De academische filosofie ondermijnt haar legitimering; wanneer je van iets niets merkt krijgt men al snel het idee dat je er niets aan hebt. Maar ik vind het nog belangrijker om dat men dat wat men op hoog specialistisch niveau uitwerkt, kan uitleggen aan niet-vakgenoten, ook al lukt dat misschien niet in alle volledigheid, om een andere reden. Ik ben ervan overtuigd geraakt dat filosofie een fragiele bezigheid is: we hebben niet of nauwelijks empirie, geen vast paradigma, geen zekere methode. We hebben enkel de woorden waarmee we gedachten uitdrukken. Daarom is het belangrijk om nu en dan ideeën uit een technische discussie proberen te trekken, dat laat een andere vorm van kritiek toe. Lesgeven is een manier waarop dat gebeurt, je merkt pas wat je zelf wel en niet begrijpt door het uit te leggen. Als de filosofie zich minder kwetsbaar wil maken, moet ze zich uitleggen buiten de grenzen van ingewijden om te voorkomen dat ze gaat droogzwemmen.  

De andere kant daarvan is, de filosofie naar de samenleving brengen. Dat klinkt gemakkelijker dan het is. Wanneer je wil uitleggen dat de filosofie van belang is voor de samenleving kom je al snel op een problematisch terrein: dat wat jij als filosoof belangrijk vindt, is voor de samenleving misschien alleen maar lastig of redundant. Een van mijn voorgangers, Marli Huijer, formuleerde de taak van de Denker des Vaderlands daarom als: je liefde voor de filosofie overbrengen aan een breed publiek. Waaróm ik mij zo graag met filosofie bezighoud, waaróm ik niet anders kan dan met filosofie bezig te blijven, dát wil ik doorgeven.

 

Waarom u niet anders kan? U gebruikt het register van de kunstenaar. 

De vergelijking met de kunst is, denk ik, terecht. Om echt in kunst geïnteresseerd te zijn moet je de blik van de kunstenaar kunnen meemaken. Dat is wellicht iets makkelijker voor de wetenschappen: je hoeft niet zelf in beslag te worden genomen door de wetenschappen om toch interesse te hebben in haar vruchten, zoals die te vinden zijn in de techniek en de geneeskunde. Maar in zekere zin geldt ook voor de wetenschap dat je de ervaring van de wetenschapper nodig hebt om geïntrigeerd te raken door wat een wetenschapper doet. Op diezelfde manier moet je in de filosofie getrokken worden om te zien hoe die kan boeien.  In vele filosofische werken zie je bij het voorwoord dat het nog niet het denken zelf is, maar de verleiding tót het denken. Dat zie je bij de dialogen van Plato waar het voorwoord je op een verhalende manier probeert mee te trekken en je gevangen wordt in de redeneringen van Socrates. Maar ook bij Die Phänomenologie des Geistes van Hegel zie je dat het moeilijk is om los te komen als je eenmaal mee bent met wat de auteur probeert te zeggen. Die thematiek van het voorwoord komt trouwens op een extreme manier op bij Nietzsche en Kierkegaard. Die schrijven voorwoorden bij boeken die niet geschreven zijn, of een boek met alleen maar voorwoorden.  

Mensen hebben die ervaring van het denken vaker dan je zou verwachten. Zelfs, en misschien vooral, in gewone, alledaagse momenten. Wanneer je bijvoorbeeld teleurgesteld bent in een vriend zit daarin al de kiem van een vraag: kan een vriend dat wel maken? Gaat dat niet in tegen wat vriendschap is? Een ander gevoel kan zijn dat je je plots eenzaam voelt. Dat je jezelf afvraagt: heb ik wel vrienden? Iedereen heeft contacten, maar wat maakt nou dat het vriendschap is?  Dat zijn ervaringen die leiden naar de filosofische vraag: wat is eigenlijk vriendschap? De vragen bestaan wel maar er zit een soort laag overheen, om mensen de filosofie binnen te lokken moet je tonen dat ze die vragen al hebben.

 

Is dat wat u bedoelt met beteke-nis?  

Een van de kernvragen van de filosofie is de betekenis van betekenis. In het boek dat we publiceerden rond het denkerschap, het wonder van de betekenis, staat als motto een gedicht van Karel Schippers: 

 

als je goed 
om je heen kijkt 
zie je dat alles 
gekleurd is 

 

Dat vind ik een schitterende illustratie van wat ik bedoel. Doorgaans merken wij niet op dat de wereld vol van kleur is (Paul van Tongeren is geen trouwe lezer van dwars n.v.d.r.), maar af en toe realiseer je je dat kleur als het ware gezien kan worden als iets wat op de dingen zit. Als het ware, want het is een ‘alsof’. Dat is het beeld dat ik wil oproepen met betekenis: onze wereld is voortdurend vervuld ervan. Terwijl de blik van de wetenschapper vooral de feitelijkheid ziet, oftewel de meetbaarheid van wat het geval is, kijkt de filosoof naar hoe de dingen voor de mens verschijnen. Als je de gordijnen opendoet, registreren je ogen een bepaalde lichtintensiteit maar jij ziet dat het mooi of net rotweer is, en dat is betekenis.  

Ik spreek dan over het wonder van betekenis. Hoewel je niet aan die massieve aanwezigheid kan ontkomen, moet je tegelijkertijd zeggen dat die betekenis niet op dezelfde registreerbare, objectiveerbare wijze bestaat als de dingen die betekenis dragen. Ze is aanweziger dan de feiten, maar tegelijk altijd fragiel, onzeker, bepaald door contingente interpretaties. Daarover verwonder ik me; daarmee begint, voor mij althans, de filosofie.

 

Betekenis is kennelijk veel meer dan een indruk, het lijkt wel alsof het tot grond van het mens-zijn maakt. 

Wij mensen leven altijd primair in een wereld van betekenis. Je kan stellen dat de notie ‘wereld’, zoals die binnen de fenomenologie gebruikt wordt, dat wil zeggen. Husserl, Heidegger, Scheller, Merleau-Ponty verwijzen allemaal naar het gegeven dat we in een betekenisconstellatie leven die primair is op elke poging om feitelijkheden te constateren en te verklaren. Zelfs de kritieken op de fenomenologie vanuit het structuralisme en poststructuralisme spreken daarover. Maar het is ook veel breder. Denk aan Nietzsche: er zijn geen feiten, alleen interpretaties. Dat is toch een duidelijke erkenning van het interpretatief karakter van de menselijke leefwereld.  

 

Sommige dingen van wat u zegt doen me denken aan John Vervaeke. Hij is een cognitieve wetenschapper met een achtergrond in het boeddhisme en heeft het in zijn YouTube-serie over een meaning crisis. Hij haalt gelijkaardige auteurs aan: zo zegt hij dat de dialogen van Plato pas echt zin hebben binnen het licht van het sociale. Door onder meer in de twaalfde eeuw stil te beginnen lezen zijn we een sociale betekeniswereld aan het verliezen. 

Ik ken hem niet, maar het sociale karakter is inderdaad heel belangrijk. De gedachte van Aristoteles, zoals gelezen door Hannah Arendt, is hier leidend: precies onze interesse in betekenis is grond voor de socialiteit zoals die tussen mensen bestaat. Deels zijn we biologische wezens die elkaar nodig hebben, maar de menselijke sociale conditie heeft precies met dat betekenisverstaan te maken. Juist omdat die betekenis altijd en massaal aanwezig is maar evenwel noch objectiveerbaar noch als feit vast te stellen, zit er voor ons niets anders op dan de onvermijdelijke onzekerheid – is dit wel vriendschap? Is dit vrijheid, enzovoort? Het voortdurend aan elkaar uitleggen en een gemeenschappelijk verstaan ontwikkelen is net gemeenschap. Je kan geen betekeniswezen zijn zonder sociaal wezen te zijn. Die socialiteit, dat gemeenschapskarakter van menselijk leven, bestaat in het delen, uitleggen en uitdagen van interpretatie van betekenis.

  

Hoe verhoudt volgens u de hedendaagse maatschappij zich tot die betekenis? 

Elke cultuur gaat anders om met dat ongrijpbare, problematische karakter van betekenis. Ik denk dat je bij ons twee verwante trekken kan zien om onder dat probleem uit te komen. Een eerste is een zeker subjectivisme of expressivisme: de houding dat betekenis iets is wat mensen zelf maken of voelen. Daarmee omzeil je het probleem: er is geen onzekerheid als betekenis niets dan subjectieve expressie van subjectieve emotie is. Die subjectivering wordt gespiegeld in een sterke neiging tot reductionisme. Allerlei betekenisfenomenen zijn dan ‘eigenlijk gewoon’ of ‘niets anders dan’ de orde van de feitelijkheid. Vrije wil is eigenlijk gewoon maar neuronale processen, de band tussen ouders en kinderen is eigenlijk gewoon maar een culturele uitdrukking van overlevingsmechanismen in het kader van een evolutionair proces enzovoort. Dergelijk reductionisme haalt de betekenislaag weg. In mijn opvatting, niet iedereen is het met mij eens, moet filosofie een provocerende verhouding tot die twee grote trekken van onze cultuur hebben.

 

De werkelijkheid spreekt mij aan als een betekenisschil.

 

Ziet u filosofie dan als bindmiddel tussen die twee vermijdingsstrategieën? 

Ik zou het geen bindmiddel noemen, want eigenlijk liggen reductionisme en subjectivisme heel dicht bij elkaar. Neem het voorbeeld van de band tussen ouders en kinderen. Van wat wij bespreken in termen van ouderliefde kan je zeggen: dat is nou eenmaal de manier waarop het genetisch programma zichzelf probeert te reproduceren. Net omdat je het daartoe reduceert kan je ook zeggen: de betekenis die het lijkt te hebben is alleen mijn subjectieve creatie. Eerst wordt de betekenis versteend tot het pure feitelijke en wat je daar dan tegenin brengt wordt afgezwakt tot een subjectieve noot. Maar als ik spreek over ouderliefde, is dat niet gewoon een mening over hoe ik persoonlijk dat zie. Ik doe een poging om te zeggen wat er in die relatie ouders-kinderen bestaat. Ik probeer iets in de werkelijkheid aan te wijzen wat niet van de orde van de feitelijkheid is, maar ook niet van de orde van de persoonlijke interpretatie. Het gaat om de oefening iets zo adequaat mogelijk te verwoorden en dat gebeurt in gesprek met anderen.  

Onze interpretaties hebben altijd betrekking op een betekenis die zich aandient. Die betekenis gaat vooraf aan de interpretatie. De werkelijkheid spreekt mij aan. Mijn spreken daarover is een poging om recht te doen aan wat ik zie, voel. Betekenis bestaat in de werkelijkheid, maar niet op dezelfde manier als feitelijkheid die geregistreerd kan worden. Betekenis kan alleen gevat worden in interpretatie, door interpreterende subjecten. Dat is iets heel anders dan zeggen dat betekenis niets anders is dan wat een subjectieve interpreet ervan maakt.

 

Als verklaringen nooit echt kunnen voldoen dan kan geen enkel proces betekenis vasthouden. Het is alsof hoe harder je nijpt, hoe sneller het wegfloept. 

Ik wil voorkomen dat wat ik probeer te zeggen als een kritiek op wetenschap of wetenschappelijk denken zou overkomen. De wetenschap heeft een grote waarde. Het is meer zo dat in een bredere samenleving een zekere neiging bestaat om het aansprekende en uitdagende karakter van de werkelijkheid weg te filteren. Door de indruk te geven dat wetenschap op alles een antwoord heeft, of minstens ooit kan hebben, verliezen we het zicht op dat uitdagende karakter. Het beeld van dat vastknijpen is niet verkeerd: áls we in een wereld, dat wil zeggen een context van betekenis leven en áls die betekenis problematisch is, zullen we proberen ervan af te komen.

 

Het betekeniskarakter van de werkelijkheid blijft uitdagen.

 

Is de filosofie zelf ook een potentieel discours om van dat probleem af te komen? 

Die beweging is zo oud als de filosofie zelf. Regelmatig ontstaan afsplitsingen van filosofie die dan eerder een vorm van wetenschap worden. Eigenlijk zijn alle wetenschappen, op geneeskunde en astronomie na, ontstaan uit die beweging. Er zijn altijd periodes waarin zo’n discipline zich nog ontwikkelt binnen de filosofie, voor die zich losmaakt en een wetenschappelijke discipline op zich wordt. Dat proces moet trouwens niet tegengegaan worden; hoe meer disciplines daaruit ontstaan hoe beter. Maar we moeten niet denken dat die het belang van de filosofie wegnemen. Het betekeniskarakter van de werkelijkheid blijft uitdagen, ook wanneer we op steeds nieuwe manieren aspecten daarvan verbinden met een wetenschappelijk kenbare feitelijkheid.  

 

Hoe verhoudt uw denken zich tot het concept van God? 

Misschien twee lijnen van antwoord. De eerste, wat mij betreft de belangrijkste: verwondering over het betekeniskarakter van de werkelijkheid is een evenzeer filosofische als religieuze houding. De ervaring van die massale betekenis als iets wonderlijks, is in de filosofie uitgewerkt als denken, theorievorming; in religie in de vorm van rituelen, praktijk. Filosofie en religie grenzen aan elkaar op dat punt, komen allebei voort uit die verwondering. In het specifieke concept ‘God’ lopen die twee in elkaar over, ze raken verweven. Het concept van God is enerzijds verbonden met religieuze praktijken, maar anderzijds ingevuld door allerlei filosofische theorieën: een eerste beweger, de idee van perfectie en dergelijke. God is een van de meest onbegrijpelijke begrippen die er zijn. Wie kan zeggen wat dat betekent? Je kan iets begrijpen van de onbegrijpelijkheid als je ziet dat het een mix is van die twee wegen. Uit de verweving daarvan kan je opmaken dat het een hopeloos verward, veelduidig en niet vast te leggen begrip is. Ik spreek liever over het religieuze karakter van de verwondering dan te zeggen dat de filosoof, deze filosoof die ik ben, in God gelooft of juist niet in God gelooft. Dat zijn veel te lastige uitspraken, juist omdat je niet weet wat dat betekent.

 

U vermeldt steeds ongrijpbaarheid. Mag ik de vergelijking maken met de onvolledigheidsstellingen van Gödel? 

Ik aarzel daar omdat ik denk dat de notie van onvolledigheid verwijst naar volledigheid. Wat ik bedoel met die notie van betekenis, is niet een soort onvolledigheid, maar net dat het principieel niet tot de orde van compleetheid gebracht, begrepen of verwoord kan worden. Elke vergelijking loopt wel ergens mank, maar ik wil terugkomen op de wereld van de kunst. Wat een kunstenaar probeert te maken, of het nou een beeld of boek of compositie is, is niet het definitieve kunstwerk. Het absolute kunstwerk, zoals Balzac schrijft, bestaat niet. Er is geen laatste boek of schilderij, er is geen volmaakte realisering van wat kunst probeert te realiseren, maar dat druk je niet uit door te zeggen dat een kunstwerk niet volledig is. Wat de kunstenaar probeert te maken, is van een andere orde dan wat je in termen van volledigheid of compleetheid kan bespreken.

 

We staan niet verder in de filosofie dan vroeger.

 

Betekenis is onvermijdelijk altijd anders. Een orde van (on)volledigheid is een orde die cumulatief gevat en gerepresenteerd kan worden. Zelfs bij Gödel komen we steeds verder. Het kan eindeloos duren, maar in die notie van eindeloosheid zit er nog steeds een groei: we zijn nu meer compleet dan voorheen. De wereld van betekenis is niet cumulatief, we staan niet verder in de filosofie dan vroeger. Elke tijd, cultuur, omgeving moet verder en opnieuw nadenken over dat aanbod van betekenis.

 

Hoe meer we weten, hoe meer we niet weten? 

Ook dat niet! Het is misschien onvermijdelijk om in kwantitatieve termen spreken, maar zo raak je het kwalitatieve karakter kwijt. Je kan het eerder voorstellen als een zoeklicht dat steeds anders gericht wordt en daardoor weer andere terreinen in het duister laat. Ook de blik die veel verzamelt, is op zichzelf weer een blik die gecontrasteerd kan worden met een andere blik die niet cumulatief verzamelt. Dat contrasterende komt steeds terug in het denken.

 

Wat zijn de grootste uitdagingen voor ons, houders van de zaklamp? 

Die tweespalt van reductionisme en subjectivisme. Het houvast dat de zuiver wetenschappelijke blik geeft is verleidelijk. Daarbij vergeleken is de interpretatiearbeid van de filosofie een hachelijke onderneming. Maar ook als je die interpretaties louter als meningen gaat zien, waarbij alles gelijk is, begeef je je op glad ijs. Het is eigenlijk een vorm van luiheid.

 

Naast de uitdagingen van de filosofie zijn er ook een andere hoop uitdagingen. Ongelijkheid, milieu, identiteitspolitiek ... zijn daar gelijkaardige problemen? 

Dat zijn maatschappelijke uitdagingen waarmee we duidelijk iets moeten. Maar wat we ermee moeten hangt af van de positie die we hebben; gaan we er mee om als wetenschapper? Als politicus? Als filosoof? Ik spreek als die laatste: zaken zoals gender, onrecht, postkolonialisme en dergelijke meer bekijk ik vanuit de filosofie. Voor mij is dat al denkend het betekeniskarakter zo veel mogelijk naar boven halen en proberen beschermen tegen elke vorm van reductionisme.

 

Hebben we de tijd wel om te contempleren over zulke dringende problemen?  

Ik snap wat je bedoelt, maar ik denk dat de filosoof toch primair de taak heeft om denkend die problemen te interpreteren, de context in te zien, de reden waarom ze op een bepaalde manier verschijnen. Maatschappelijk engagement met een bepaalde problematiek – identiteit, diversiteit, milieu, wat dan ook – is iets waartoe elke burger wordt opgeroepen, maar dat is te onderscheiden van wat de filosoof doet. Als mens kan je je engageren met het een of ander, maar als filosoof heb je de taak om daarover te denken. 

 

Interpretaties louter als meningen zien is een vorm van luiheid.

 

Daarnaast kan je maatschappelijk geëngageerd zijn, maar maak niet de fout om je filosofische taak te verwarren met maatschappelijk engagement. Die twee vallen niet samen. Filosofisch denken veronderstelt en vereist onvermijdelijk een zekere afstand; om het polemisch te zeggen een zekere vrijblijvendheid. Je moet een stap terugzetten uit het strijdgewoel en dat impliceert een soort loskomen van het maatschappelijke engagement. Ik heb zelf een vluchteling in huis genomen, maar ik heb dat niet gedaan als filosoof. Als persoon kan je maatschappelijk geëngageerd zijn maar als filosoof doe je wat anders.  

Zelfs bij Nietzsche, toch moeilijk een salonfilosoof te noemen, vind je dit: “Diegene die denkt is daarmee onvermijdelijk ongeschikt tot handelen.” Het denken is iets anders dan het ingrijpen in de werkelijkheid, het politiek activisme. Dat wordt in mijn denkerschap een van mijn grootste uitdagingen, denk ik. Enerzijds mijn filosofische bijdrage en ambassadeurschap niet verwarren met het geven van meningen over alle mogelijke maatschappelijke problemen, maar anderzijds voorkomen dat ik mijn meningen en posities weg moet stoppen omdat ik als filosoof actief moet zijn. De combinatie wordt een uitdaging, maar ik ga uit van het onderscheid tussen de twee. Ik wil voorkomen dat filosofie verengd wordt tot een positiekeuze in het maatschappelijk debat.