Van Droom naar Drama

Ne Krop in Mijn Kiel
21/02/2006
đź–‹: 

Meeuwen cirkelen als aasgieren zeventien verdiepingen boven mijn hoofd. De lucht straalt een onheilspellende grijsheid uit, maar gevreesd gedruppel blijft achterwege. Voor eventjes althans. Enkele passen van mij verwijderd staan grote gebouwencomplexen plechtstatig te vervallen, wachtend op een reeds lang beloofde, maar zo mogelijk nog langer vergeten, renovatie. Ik bevind mij op het Kiel. Centerparks. Maar nu even niet, denk ik dan.

Toen Antwerpen in 1920 de Olympische Spelen mocht verwelkomen en een tiental jaar later de wereldtentoonstelling het hart van menig sinjoor sneller deed slaan, ontwierp architect Renaat Braem een sociaal woonpark dat tot op de dag van vandaag mee gestalte geeft aan de Kielse skyline. Revolutionair is een woord dat slechts met de nodige omzichtigheid en terughoudendheid in de mond genomen mag worden, wil men het niet alle betekenis doen verliezen, maar bij dit staaltje grootstadarchitectuur is het in ieder geval meer dan toepasselijk. Arbeiders die gewoon waren zich te wassen in een met warm water gevulde teil en zich doorgaans naar het putteke op de koer dienden te begeven om aldaar hun gevoeg te gaan placeren, konden plots genieten van een heuse badkamer met stromend water. Een conciërge waakte erover dat de bewoners de gaanderijen kraaknet hielden, de huurprijs stond in verhouding met het inkomen en iedereen sprak elkaar bij voornaam aan. De zon scheen hoog aan de hemel voor de '‘Kielse ratten' en haar glorie werd weerspiegeld in de glans van de majestueuze Braemblokken. De tand des tijds is echter onverbiddelijk. Ook bezuiden de Silvertoplaan kon men niet op enige genade rekenen en werd elke tegenstand tegen het opkomende verval vermorzeld onder haar duizelingwekkende gewicht, totdat zelfs de laatste echo's van de dromen uit een ver en bruisend verleden voorgoed verdrongen waren door de koortsige waanbeelden van een kankerende grijsaard.

 

“Vruger, da waren nogal is tijden” verzucht Liliane, vergezeld van haar stokoude en tevens potdove keffer Ricky (“mor binne blaft em ni ze, meneer”). “Ik stond op trouwen en wij hadden nog geen kinderen, maar die waren wel komende. En wij mor rondzien, nor huizen enzo. En toen zijn wij ier is kome kijke. Da was nen droom. Van nen droom nor een drama, in ongeveer éénenvijftig jaar. Het kan verkeren é.” Ik sta in de inkomhal van één der sociale woonblokken aan de Jan de Voslei gezellig te keuvelen met twee kranige dames op leeftijd. Een omstaander slaat het hele gebeuren gade als een doordeweeks koffiekletske met een ietwat ongewone samenstelling. Niets is echter minder waar. Hier wordt niet over koetjes en kalfjes gepraat. Bittere ernst en miserie valt ons ten dele. “Edde de lift ier al is gepakt? Al die pis... En das ni van klein mannen é! Zie maar waar dattet vertrekt. En die vocabulaire oep de muren. Het zijn baldadigheden”, stelt Liliane. “Affreus”, vult Antoinette zonder twijfelen aan. “Ik durf ier geen kennissen uit te nodigen, edde de vloer ier al is bekeke? En, pas op, ik zeg et ni graag, ge moogt me ne racist vinden, mor... In de zomer, die speeltuin... Dan is da ier precies Marrakech é...”

 

Wanneer we op slinkse wijze in een iets nettere sociale woonblok binnen weten te dringen en gebruik makend van de lift koers zetten richting bovenste verdieping, worden we op twee verdiepingen van de top tegengehouden door één van de bewoonsters, die ons in enkele niet mis te verstane bewoordingen de deur wijst. Een sociale woning is immers geen openbaar gebouw. Ons argument dat we graag een foto zouden trekken van het weidse uitzicht dat ons op de bovenste verdieping ongetwijfeld te beurt zou vallen, wordt weggewuifd. De zeventiende verdieping is immers een strikt verboden zone. “De mense die ier kome wone, hemme et ni altij eve gemakkelijk. Da verstade wel, ni? Vruger konde zonder probleme nor het zeventiende. Der is trouwens een pracht van een dakterras, ideaal oem een kleurreke te pakke bij schoon weer. Mor na kunder enkel gerake me ne speciale sleutel. Oeveel da zich al ni van da terras nor beneje emme gesmete, da is ni te schatte. We zen per slot van rekening ni allemaal Rockefellers é ...”