“Lariekoek!” zou hij later die namiddag geamuseerd roepen, maar dat wisten wij toen nog niet. Het was een donkere, druilerige februaridag. Maandenlang hadden we er reikhalzend naar uitgekeken en nu was het moment eindelijk daar. De avond voordien hadden we onze rugzakken tot drie keer toe in- en weer uitgeladen. Dictafoon, pen en papier? Check. Proviand voor zeven dagen? Check. Het verzamelde werk van Dan Brown? Check. Knoflook? (Je weet maar nooit.) Check. Onze queeste kon beginnen.
Terwijl we de plassen op de Rooseveltplaats ontweken, sloeg de twijfel echter toe. In gedachte fluisterde de schorre stem van Paul Jambers ons vragen in het oor: “Wie zijn ze, wat doen ze, wat drijft hen?” Wat wisten we eigenlijk over onze contactpersoon? En waarom had hij ingestemd met een interview?
Eenmaal de Van Maerlantstraat ingedraaid, verdween de onzekerheid even snel als ze gekomen was; je krijgt immers niet elke dag de kans om een vrijmetselaar te ontmoeten. Bovendien zouden we heus niet terechtkomen in een lynchiaans universum waar simonie weelderig tierde, oude blanke mannen vleselijke orgiën organiseerden of het politieke evenwicht in stand hielden. Toch? Vrijmetselaars zijn namelijk meer dan de mysterieuze protagonisten in Hollywoodfilms of een obscure voetnoot bij een ver verleden: ze bestaan ook echt. In België zijn ze ongeveer met 25.000 en Antwerpen herbergt niet minder dan 25 actieve loges, sommige al sinds de achttiende eeuw. “Je hebt ze in alle smaken en kleuren”, zou hij later beamen.
Maar waarom weidde onze maçonnieke gids dan ettelijke pagina’s aan rituelen en symbolen die zo uit de Da Vinci Code leken te komen? Waarom communiceerden ze met elkaar, zo beweerde ons handboek tenminste, in een codetaal? Het stond er zwart op wit. Metselen is ‘vergaderen in logeverband’, een batterie ‘een rituele toejuiching’ en het regent betekent – ironisch genoeg – ‘opgepast, er is een profaan in ons midden’.
“Lariekoek!” zou de man roepen, maar dat wisten we toen nog niet. Wij wisten enkel dat hij Jef Asselbergh heette, voormalig directielid van Dexia was, maar in de eerste plaats een ouderdomsdeken bij de Antwerpse loge Les Elèves de Themis. Tussen 2011 en 2013 is hij nog verkozen tot Grootmeester van het Grootoosten van België. Onze tred versnelde. Als iemand ons kan helpen om feiten van fictie te onderscheiden en hun befaamde tempel kan binnenloodsen, dan is hij het wel. En … misschien is er wel een plaatsje voor ons.
Plots houden we halt: nummer 33, hier moet het zijn!
het mysterie
Een bebrilde oudere man opent de deur. Het is meneer Asselbergh. “Jullie zijn van dwars?” vraagt een lage, warme stem, “Kom binnen!” Hij leidt ons naar een deur aan het einde van de smalle gang. Geen gewapende bewakers, irisscan of spraakherkenning te bemerken. Vreemd. “De taferelen uit de Da Vinci Code zijn totaal naast de kwestie.” We stemmen volmondig in. Dat wisten we wel hoor, ons maak je niks wijs! “Al heb ik het gevoel dat vrijmetselarij in de VS wel sterker verweven is met bepaalde (para)religieuze praktijken. Amerika is een groot land, een vreemd land. Toen ik er vroeger naartoe ging, had ik nooit belangstelling om er naar een loge te gaan”, vervolgt Asselbergh op besliste toon.
Met de woorden “Zullen we eerst het interview doen en dan onze tempel bezichtigen” leidt hij ons een vergaderlokaal in. Binnen kijken portretten van glimlachende logemeesters ons starend aan. “Fotografeer dat maar niet!” horen we als een van ons in een journalistieke reflex hun blik met een lens beantwoordt. Vanwaar toch die geheimzinnigheid? “Dat moet je niet overdrijven”, zegt Asselbergh. “Vergeet niet dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog vrijmetselaars zijn geliquideerd louter en alleen omdat ze vrijmetselaar waren. Vooral bij de oudere garde leeft dat nog. Op de ledenlijsten na, kan je alles te weten komen, maar we houden wel van discretie.” De redenen daarvoor houden volgens Asselbergh nauw verband met de essentie van vrijmetselarij.
Historisch is vrijmetselarij immers de uitloper van het protestantisme. Predikanten werden stukje bij beetje aan de deur gezet en mensen wilden hun levensbeschouwelijke overtuigingen zelf vorm kunnen geven. Vrijmetselaars doen dat door te luisteren naar de ander en visies uit te wisselen, maar zonder een hiërarchische structuur. “We kennen enkel een vergaderstructuur”, benadrukt de logemeester.
“Dat is trouwens ook waarom ik lid ben geworden, omwille van mijn belangstelling voor levensbeschouwelijke vragen. Het gaat dan niet meteen om vragen als ‘bestaat God?’ of ‘bestaat er een hiernamaals?’, maar eerder om een vorm van zingeving. Ik wil met inhoud bezig zijn, maar wil die ook zelf en vrij kunnen bepalen. Anders was ik wel lid geworden van een Kerk, of als ik gewoon mensen wilde leren kennen om af en toe mee te tafelen, van een serviceclub.”
Zoals het zelfverklaarde aspirant-vrijmetselaars betaamt, hangen we aan zijn lippen. “Dat impliceert ook dat je er af en toe voor moet kunnen uitkomen dat je het ergens niet mee eens bent en dat is in het gezagsgetrouwe België, een filosofisch wat homogeen land, niet makkelijk. Vlamingen en Walen zijn geen debators, we zijn eerder ruziemakers en verwarren dat met debat.
Tenslotte laat onze beslotenheid ook toe om je kwetsbaar op te stellen, diep te gaan in je overtuiging en die te kunnen uiten zonder bang te zijn dat het de volgende ochtend in om het even welke krant staat.”
de achterkant van de medaille
Maar speelt die discretie ook niet in het nadeel van de maçonnieke verenigingen? “Dat is inderdaad de achterkant van de medaille. Een zeer bekend niet-vrijmetselaar heeft ooit eens gezegd: ‘Elk voordeel heb z’n nadeel’”, grapt hij met pretlichtjes in de ogen.
Zijn gezicht wordt weer serieuzer: “Kijk, men verwacht nogal gauw dat wij moeten roepen: ‘Joepie, wij zijn vrijmetselaar.’ Maar jullie vertellen mij toch ook niet spontaan of je katholiek, joods of atheïst bent. Daar lopen we – zeker in Vlaanderen – niet mee te koop. Waarschijnlijk omdat we ervan uitgaan dat iedereen toch een katholieke achtergrond heeft. Ik woon gedeeltelijk in Nederland en daar is dat anders. Daar spreekt men meteen over Piet die bakker is, om de hoek woont en gereformeerd is!
Zelf begin ik ook nooit over de vrijmetselarij, maar als men mij erover aanspreekt doe ik niet onnozel. Ik ben trots op wat ik ben en wat ik doe, anders ging ik wel iets anders doen.”
Die discretie leidt natuurlijk ook tot heel wat vooroordelen. Zitten die hem niet dwars? “Ja,” Asselbergh wikt zijn woorden en vervolgt, “maar je hebt twee soorten vooroordelen.” Hij legt uit dat sommige stereotypen onvermijdelijk zijn. Veel mensen denken bijvoorbeeld dat vrijmetselaars geheime plannen of standpunten hebben, omdat ze maar moeilijk kunnen begrijpen dat we geen standpunt delen, terwijl dat net de essentie is. Dat los je niet op door bepaalde vergaderingen open te stellen, want dan geloven mensen niet dat het er elke keer echt zo aan toegaat.
Aan de andere kant heb je de urban legends. “Toen ik op het Atheneum zat, kreeg ik in de Retorica les van een onderpastoor uit Merksem, een hele fijne en correcte man. Op een dag sprak hij over de vrijmetselarij. ‘Die voorzitter draagt een stierenkop en eens per jaar wordt hem een maagd aangeboden’, zei hij toen! Dus als jullie me zouden vragen waarom ik echt lid ben geworden …”, lacht de man. “Gelukkig zijn we van die clichés stilaan verlost.”
“Vele vooroordelen zijn ook historisch geïnspireerd”, benadrukt Asselbergh en zijn woorden voeren ons terug in de tijd. Hij legt uit hoe loges de eerste vrije burgerlijke verenigingen waren, hoe je voorheen enkel onder de hoede van de Kerk of van beroepsverenigingen bijeen kon komen. In tijden met minder democratische vrijheid impliceerde dat dat vrijmetselarij zeer gezagsgetrouw moest zijn en dat lukte aardig: edellieden en vorsten waren de beweging wel genegen.
In de negentiende eeuw verandert dat. Alle kerken, maar de katholieke in het bijzonder, stonden altijd al zeer negatief tegenover de vrijmetselarij die hun monopolie op levensbeschouwelijke onderwerpen doorbrak. Werden de anti-maçonnieke pauselijke brieven in de zeventiende en achttiende eeuw echter nog tegengehouden door de vorsten, dan las men ze na de Franse Revolutie gewoon voor in de kerken. Zo krijgt de vrijmetselarij in de negentiende eeuw het odium van het liberalisme mee, zeker nadat de Kerk rond 1838 katholieken verbiedt om zich aan te sluiten bij een loge. Op die manier werden de Kerk en de vrijmetselarij in de rol van patron gedwongen, respectievelijk van de katholieke en de liberale partij. Dat eindigt na de Eerste Wereldoorlog met de komst van het algemeen stemrecht. Als er plots een paar miljoen kiezers zijn, dan kan je geen politieke discussies meer voeren binnen een logetempel of een kerk.
“Sindsdien is die politieke rol verdwenen”, voegt de logemeester er snel aan toe. “Sommige mensen denken nog altijd dat politiek in de loges bedisseld wordt en dat begrijp ik niet. Nee, Bart De Wever is geen vrijmetselaar en ook een liberaal politicus als Bart Somers is dat niet. Zelfs als die twee tot een loge zouden behoren, dan hoeven ze elkaar daar toch niet te ontmoeten? Er zijn veel gezelliger plekken om politieke besprekingen te houden.
En toch zei men in 1994, toen het eerste liberaal-socialistische gemeentebestuur in Gent werd gevormd of bij de vorming van de eerste regering Verhofstadt, dat het akkoord in de loge was getekend. Dat is flauwekul!”
“Misschien speelt ook de komst van sociale media een rol; de drang om overal een mening over te hebben en die met iedereen te delen is groot bij jongeren en maakt die discretie alleen maar wereldvreemder?” vragen we hem. “Ach,” zucht Asselbergh, “er zijn inderdaad mensen die zeggen dat vrijmetselarij sinds de komst van Facebook niet meer nodig is, maar bij ons gaat het om persoonlijke, maar weldoordachte standpunten. Wij bieden onthaasting, tijd om na te denken en da’s anders dan het gekakel op Facebook. Opinions are like arseholes: everyone has one. Dat was vroeger trouwens ook al zo hoor.”
selecte diversiteit
De vis hapt toe. We ruiken onze kans en vuren de volgende vraag af: Zijn er eigenlijk veel jongeren bij de vrijmetselarij?
“Ja, wat is veel?” Hij kijkt naar ons alsof hij zich op voorhand wil verontschuldigen voor zijn antwoord. Dat belooft niet veel goeds. “Wat vrijmetselarij zo moeilijk te begrijpen maakt is dat ze compleet verschilt van zowat elke andere vereniging. Waarom word je lid van bijvoorbeeld een voetbalclub? Omdat je wil voetballen. Die verenigingen zijn gebaseerd op een gezamenlijk doel.
Bij vrijmetselarij is het precies andersom: wij zijn op zoek naar een diverse mix van mensen. Je komt er dus allerlei mensen tegen die je vaak om geen enkele andere reden zou ontmoeten: er zijn managers, leerkrachten, advocaten … Ik heb in mijn loge een kapper en heb er ooit nog een havenarbeider gekend.
Maar wij kunnen niet zomaar verjongen. Wij kunnen niet zoals een bedrijf tegen 65-plussers zeggen dat ze de week nadien niet meer hoeven te komen. En dan is er nog de gestegen levensverwachting. Diegene die klagen over het lage aantal jongeren halen meestal bekende historische vrijmetselaars van stal, zoals Mozart die relatief jong toetrad. Je mag echter niet vergeten dat Mozart wel stierf voor z’n veertigste.
Daar komt bij dat ik statistisch gezien dertig jaar geleden al dood zou geweest zijn, maar vrijmetselaars leven vreemd genoeg langer dan gemiddeld. Misschien heeft dat iets te maken met de middelen waarover ze beschikken of met de selectiecriteria.”
Wat die selectiecriteria zijn? “Voor een kandidaat wordt toegelaten moeten er twee vragen beantwoord worden”, verduidelijkt Asselbergh. “Allereerst: is hij/zij wel geschikt om vrijmetselaar te worden? Vrijmetselaar zijn vereist immers een zeker engagement. Niet iedereen komt elke week naar de vergadering, maar volgens mij is toch ongeveer de helft aanwezig. Dat vraagt ook enige sociale stabiliteit – huisje, boompje, kindje, een job … – en dat is niet evident voor jonge mensen. De meeste nieuwe leden die binnekomen zijn veertig of ouder. In mijn loge hebben we twee mensen jonger dan dertig, maar dat is vrij uitzonderlijk”, zegt de grootmeester.
“Daarna komt de vraag bij welke loge de man of vrouw zich het meest thuis zal voelen. Je moet immers toch ook kijken naar”, Asselbergh wikt zijn woorden, “de social fit.” We schuifelen ongemakkelijk op onze stoel.
“Ik hou wel niet van de concurrentie waarmee jongeren te kampen krijgen: de kandidaatstellingen van de jong gepensioneerden. Dat zijn gepassioneerde mensen die zin vonden in hun job en een tweede loopbaan zien in het verenigingsleven: een maatschappelijk probleem waarmee niet alleen wij te maken krijgen. Ze zitten immers boordevol talent en zijn fysiek en mentaal veel fitter dan dezelfde generatie twintig jaar geleden.
Eigenlijk zou men de hele levenscyclus van de mens moeten herzien. De klassieke indeling – studeren tot een jaar of 25 en werken tot 65 – dateert nog uit het industriële tijdperk met een veel lagere levensverwachting. Nu vallen vele mensen na hun loopbaan in een zwart gat. In de loge komt dat wel eens ter sprake, want het is een maatschappelijke verspilling van talent en zorgt ook bij die mensen zelf voor enorme problemen. Wij zullen dé oplossing niet aanreiken, maar kunnen wel een signaalfunctie vervullen.”
“Als loges op zoek gaan naar diversiteit, is het dan niet vreemd dat er vandaag nog altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen mannen- en vrouwenloges?” vragen we benieuwd.
“Wel, soms willen vrouwen alleen onder vrouwen zijn en mannen enkel onder mannen. Zo simpel is het”, stelt de man tegenover ons. “Mag toch? Degene die mij komt vertellen dat mannen en vrouwen gelijk zijn, die vergist zich”, gaat hij voort. We zwijgen en luisteren gespannen verder. “Als ik in een loge kom waar vrouwen zijn, dan gaat het er anders aan toe dan bij ons. En dat is niet beter of niet slechter, want in reglementsloges met enkel mannen onder elkaar, durft het er soms ook boertig aan toegaan hoor. Het is gewoon anders.
De samenstelling van de loges is eigenlijk gewoon een afspiegeling van de maatschappij. Toen de regels van de vrijmetselarij in 1723 voor het eerst werden vastgelegd in de constitutie van Anderson, waren bond men niet toegelaten. Enkel mannen die voldoende vermogend waren om vrijuit te kunnen spreken mochten toetreden. Vandaag is haast iedereen ‘ongebonden’, maar vergeet niet dat Belgische vrouwen maar in 1948 stemrecht kregen en pas in ’76 een bankrekening mochten openen zonder toelating van hun man!
Of er veel vrijmetselaars zijn? “België is het vrijmetselaarsland bij uitstek.” De ogen van Asselbergh lichten op. “Wij hebben beduidend meer vrijmetselaars per aantal inwoners dan onze buurlanden op het continent: 25.000, terwijl dat in Nederland maar tussen de vijf- à zesduizend is. Daar zijn dankzij die calvinistische debatcultuur meer alternatieven voor de loges te vinden. Kijk bijvoorbeeld maar naar het verschil tussen Buitenhof en De Zevende Dag, tussen Matthijs Van Nieuwkerk en Bart Schols, dan weet je het wel. In een Nederlandse kwaliteitskrant vind je bijdragen waarvoor je bij ons … naar de tempel van een loge moet gaan.”
de tempel
Asselbergh staat recht en gidst ons doorheen het gebouw. Plots houden we halt. We kunnen onze ogen niet geloven. Voor ons verschijnt niet de heilige graal of het verloren paneel van het Lam Gods, maar een heuse kantine inclusief tournéé générale-bel en Croky-chips. (Wie had nu ook alweer gezegd dat een loge geen voetbalclub was?) De tempel? “Natuurlijk niet! Die bevindt zich boven”, zegt Asselbergh die naar een trap aan de andere kant van de kantine wijst.
Even later aanschouwen we een bevreemdende, maar prachtig georneerde tempel in Egyptische stijl. “Typisch Belgisch”, zegt onze gids. “De maan en de zon verwijzen naar het licht dat erg belangrijk is in de vrijmetselaarssymboliek. Mensen leven als het licht is, op studenten na dan misschien.” Na een massa vragen van drie veel te nieuwsgierige studenten, is het tijd om afscheid te nemen.
Als we de tempel verlaten, vertrouwt de sympathieke man ons nog enkele wijze woorden toe: “Kijk en luister aandachtig naar de ander en heb belangstelling voor wat er buiten je vertrouwde leefwereld gebeurt. Dat is wat jullie ook doen met jullie studentenblad.” We grijpen onze kans: “Bedankt voor dit gesprek en, wie weet, misschien treden ook wij ooit nog toe.” Asselbergh begint hartelijk te lachen om onze woorden die wel een grapje moeten geweest zijn, en leidt ons naar de voordeur. Als we buitenkomen is de hemel opgeklaard. Troostende zonnestralen verwarmen ons gezicht.