Maarten Inghels is dichter, schrijver en kroegbezoeker. Elke maand is hij, zoals Brel het ooit bezong, een van de nuttelozen van de nacht en bekijkt hij de bodem van zijn glas in een studentencafé.
Het moet een voorteken zijn dat iemand uit mijn kennissenkring op de zeurdagboekwebsite die Facebook heet een open brief publiceerde, geadresseerd aan burgervader Patrick Janssens, omtrent het verderfelijke speelgoed dat de bierfiets is. Meteen de stad uit flikkeren, adviseerde hij. Een integere raadgeving die ik vroeger niet genoeg kon toejuichen, hoewel. Het komt niet zelden voor dat de bierfietsen – een toog met daarrond twintig zitjes die middels trappers en een ingenieus systeem van kettingen door studenclubs, teambuilders, plattelandsverenigingen wordt voortgedreven –, (dat die trapkarren) met het kabaal van de landing op Normandië door mijn straat glijden, tergend traag, met beats door de boxen die je eerder op een boorplatform verwacht. Nu, ik heb geen vergunning voor een tweeloop en schelden is ook niet mijn dada, maar op zo’n moment zou je de voorbijfietsende kater-in-wording graag op z’n minst een klapband toewensen.
In de vooravond ontmoet ik de man van het bedrijf dat de zogenaamde ‘feestfietsen’ verhuurt aan eenieder die de sportieve daad aan het aangename wenst te koppelen. De vorige groep is net zwalpend vertrokken en de verhuurder gaat nog even met water over de toog en bankstellen, iets wat later een nodeloze daad blijkt want van hygiëne is er op de plakkerige praalwagen geen sprake. “Ik heb vier bierfietsen”, vertelt de verhuurder. “Krijg je die allemaal verhuurd”, vraag ik quasi-naïef. “Mijn vriendin klaagt dat ik haast niet thuis ben. Constant ben ik de baan op, ik lever in het hele land.” Mijn zelfbeklag krimpt met de seconde nu ik besef dat niet alleen Antwerpen de trapkarren moet verdragen. “De vorige groep vond het wel ontzettend vreemd dat jullie geen vat bier bij de fiets hebben besteld, en ik moet zeggen, jullie zijn de eerste klanten die het zonder alcohol doen.” Schuldbewust steek ik mijn vatje wijn de hoogte in. De oesters en Veuve Clicquot vielen jammer genoeg uit het budget van deze broodschrijver. “Ik ben nochtans het enige verhuurbedrijf dat gekoeld bier in de tapkraan kan garanderen”, vervolgt hij. We krijgen twee uurtjes om met het dronkenmansvehikel de bodem van ons glas te bezoeken, en we starten onze onderneming met de prachtschijf ‘De vier jaargetijden’ van Vivaldi, op maximum volume. Als reactie op de doordeweekse herrie die de fietsheertjes voortbrengen tijdens hun dodenrit.
Al snel wordt duidelijk dat ik mijn bourgeoisie houding tegenover de bierfiets, doorgaans gespeend met sarcasme en venijn, moet laten varen zodra mijn kont het fietszadel raakt. Een euforisch gevoel montert het meereizende gezelschap terstond op. Niet de werkloze tapkraan, maar het geluid van klaterende wijn uit supermarktvaatjes in plastic bekertjes en de aanblik van de zonsondergang boven de Schelde maakt ons tot heroïsche figuren. De bierfietser kan onmogelijk weerstaan aan de innerlijke aandachtshoer. Van kreupele invalide tot frigoboxtoeristen in de binnenstad, allen veren recht om ons rijdend bacchanaal welkom te wuiven, ons op de gevoelige plaat vast te leggen en zelfs bij elke opstopping of file die we creëren worden we nagetoeterd, uit enthousiasme, vermoeden we. Twee keer komt het voor dat iemand zich spontaan als extra feestneus aanbiedt door op onze kar te springen, maar die krijgen van ons een subtiel duwtje tegen de borst, richting de straat. Kortom, het zuur brak me op tijdens de slapeloze nachten voorafgaand aan mijn tocht op de bierfiets, maar eens op de pedalen gehesen kan men niet anders dan een glimlach op het gelaat snijden en oeverloos lullend de benenwagen laten roderen, als reed je op een bakfiets met ingebouwde picknicktafel door Zurenborg.
Niet geheel geluidloos peddelen we via de kaaien en Brouwersvliet, richting Falconplein en de Paardenmarkt voor het noodzakelijke bezoek langs de Ossenmarkt, om dan koers te zetten richting de Meir en Huidevettersstraat en even de hoofden meewarig te laten schudden op het Mechelseplein, terwijl iemand als een aapje buitenboord hangt, het dak wil opklauteren, maar we eindigen heelhuids op de Vlasmarkt waar we op de tonen van ‘Carmina Burana’ met een rotvaart naar beneden sjezen, om net de Schelde te kunnen ontwijken aan het kruispunt met café Beveren. Met de complete overgave aan het pathos van Nessun Dorma bereiken we zo opgewonden als een dozijn draaitollen opnieuw de Kaaien, om wat later het Steenplein op te draaien, waar we ons één voor één van de kar laten vallen, op geheel onelegante wijze, met de uitdrukkelijke wens dit nog een keer te mogen meemaken in onze levens, tot we de volgende ochtend de zadelpijn opmerken, door onze katers heen.