Barok

16/02/2006
🖋: 

Ik ben barok, in alle opzichten. Ik heb het lichaam van één van Rubens runder-vrouwen. Met dikke, ronde borsten, die overduidelijk en onomwonden de middelpuntvliedende kracht van onze rondtollende aarde moeten zien te trotseren, en daarbij verlegen hun blozende, roze kopjes naar beneden laten hangen. Mijn bolle, blote billen schitteren in de donkere nacht, met de felheid van de volle maan en duizenden sterren, als het beste clair-obscur plaatje dat een artiest zich zou kunnen wensen, met het clairste licht van mijn blinkende ogen en de obscuurste donkerte van mijn talrijke diepe huidplooien. Ik heb de rondste en zachtste wangen waarvan de ruwste mannenmond nog niet eens durft te dromen en waarop mijn moeder vroeger talrijke kussen heeft gedrukt met zo veel liefde zodat ik nu niet zomaar toelaat de guitigste, of de knapste, of de liefste, of de slimste, of de grootste, of de sterkste, of de eerlijkste enzovoort zijn warme lippen over mijn heuvels te laten glijden, maar alleen hij die alles heeft. Alleen hij die ook barok is.

 

Ik ben barok. Ik heb het temperament van een op hol geslagen zwarte hengst die dagen- en nachtenlang rond galoppeert totdat hij zich schuimbekkend van de vermoeidheid zomaar ergens neerlegt en droomt van de sierlijkste, verrassendste en snelste nachtelijke merries, met de warmste bruine kleur en met de wolligste vacht die het toelaat om er heerlijk je gezicht in te laten verdwalen. Eén van hen wenkt hem en vraagt hem al fluisterend zijn hoofd op haar bolle buik te leggen, waarvan het op- en neergaan hem ras in slaap wiegt als het kleinste kind dat net zijn honger gestild heeft aan de moederborst en dromenland bereikt op het schommelen van haar schoot. Maar zo diep als hij slaapt, zo plots kan hij wakker worden om verder te draven, van oost naar west en helemaal van zuid naar noord; door berg en dal, door water, wind, zee, storm en ijs; springend over diepe kloven waar reeds menig man het leven heeft gelaten en kruipend door de diepste en smalste spelonken zonder ook maar één teken van neerslachtigheid op zijn gespannen gelaat te vertonen.

 

Ik ben barok. Ik heb de dorst van alle sappige en meest frisse groenten en fruit die ik dagelijks verorber samen met de dorst naar gekoeld mineraalwater die mijn bloemigste en geurendste kruiden hebben, daarenboven met de eetlust van alle hongerige – want rijkelijke voeding gewend – dieren tezamen die ik op een week tijd zou kunnen opeten. Ik heb niet alleen een berenhonger, maar ook honger als een paard, als tien varkens, twintig kippen en een haan met rode wijn. Dorst als avocado's, druiven, citrusvruchten, grote rode appels en peren, meloenen en pompoenen, vuurrode paprika's en purperen aubergines, als basilicum, lavendel, citroenkruid, tijm en salie, voor achteraf.

 

Ik ben barok. Mijn stem klinkt als zeventien cimbalen en een gong als ik om hulp roep. Maar als ik stilletjes in een hoekje met een boekje en een koekje zit, maakt ze het zelfde geluid als een zwoele zomeravond die zelfs verlegen zit om een zuchtje verkoelende wind. Als ik zing of neurie vlijt een hemels geluid als van vijf nachtegalen en een koekoek vergezeld door een strijkkwartet en een gouden harp zich op de omringende bloemen, wiens bladeren geroerd worden door de verrukkelijke trillingen en zo zachtjes met hun kopjes gaan meeknikken, waardoor binnen de kortste keren het hele bos lijkt mee te musiceren – fauna én flora – en alzo een heus symfonisch orkest alle aria's van Bach en Händel en ja, waarom ook niet, van Mozart, Strauss en natuurlijk Wagner op de pralerigste wijze uitvoert. De hele atmosfeer verandert in één geroezemoes van allegretto's, allegro's, accellerando's, vicace's, scherzando's, con brio's, crescendo's en ook diminuendo's en al gauw roept elke vezel van me om meer, meer, meer; “piu mosso, piu mosso”! Nog geen seconde durf ik te twijfelen aan een nieuwe sprong in het weldadige bad van de euforische muziek en roep vrolijk uit: “da capo, tutti!”

 

[D.C.]

Barok zijn is lijdend sterven, als Jezus, genageld aan het kruis, met trillende spieren en een borstkas die door een leger Trojanen, Franken, Pruisen en Vikingen platgedrukt lijkt te worden, waardoor elke ademhaling als een zucht van het hellevuur is. Barok zijn is eenzaam sterven met het hele leven en lijden rustend op uw sterke maar doodvermoeide schouders, met alle mogelijke memento mori's zinderend in uw hoofd, dat teneergeslagen hangt en noodgedwongen naar uw eigen tenen kijkt, waarop dikke druppels bloed vallen. Barok zijn is de meest vernederende dood sterven, en al kijkend naar een bloedstalagmiet op uw dikke teen denken: “Eenvoud siert.”