Waar waarheid veiligheid is, blijft fantasie toch zoveel amusanter. In een doolhof van hersenspinsels vergaat de wezenlijkheid, om het toch eens te proberen voor het echt gebeurt. Ja, die gekte is een oude vriend en hij komt wanneer je hem nodig hebt – hem is geen wandeling te vermoeiend. In het hoofd van de Dolle Mens ontaardt een schijnbaar doodnormale situatie in een wirwar van krankzinnigheid. De waanzin is zijn gouden geit.
Wat zodra volgt, is de Aeneis van een eerste schooldag. Het is een verhaal over zwemonderricht aan de diepe kant van het zwembad. Het zal geboekstaafd staan als een dag vol kanunesque rancune – inter- en intracultureel, maar vooral nietsontziend genadeloos in zijn onbedoelde opzet. Bent u al ontzet? Anders gezegd is het een fecaal verhaal, vol en leeg. (Patat! Onderaan mijn kapsalon.)
Want we stonden daar gewoon die dag, mijn goede vriend en ik. Hij, gedwee – de enige goede genen die hij van zijn moeder geërfd heeft, maar dus wel goed voor vijftig procent van zijn gestel. Ik woelig als de zee, elektrisch, met in mijn aderen het Vikingbloed (u weet wel, ik ben roodharig) dat een uitdaging zocht en per abuis aan deze universiteit beland was. Maar we stonden dus. Te wachten op een dag die Drama-Tisch zou aflopen (mét DT).
Nu, een Tisch is veel gezegd. Eigenlijk hadden hij en ik een vettige portie gemaksvoedsel besteld als bakje troost net voor de les. Ik at mijn kapsalon staand op – hij eet traag dus ik was hem voor – en we begaven ons gedwee (we deden het op zijn manier) naar de cursusdienst. Nog maar net was mijn syllabus mijn syllabus, of bij klaar metabolisme sloeg de darmdonder toe. Ik moest hoognodig met onmiddellijke uitgang. Wij naar het toilet – nu op mijn manier. Al goed was er een naast de aula waar we beiden onze neofietenles moesten bijwonen.
Ik voelde aldaar de döner zich wreken op mijn darmstelsel en ik wreekte me vol hartstocht op de döner. Ergens in mijn muzikale geheugen weergalmde de Mattheuspassie. Om de plaats delict te vrijwaren van elk mogelijk spoor greep ik automatisch met mijn rechterhand naast me. Maar ik greep mis. Dus ik greep met links. Andermaal ernaast. Dus ik keek links en dan rechts (zoals mensen die een drukke baan vol agressieve remsporen moeten oversteken, doen) en een kille paniek overspoelde mij.
“Universitas”, stamelde mijn brein in de verlamming der wanhoop, dus ik greep naar de rugzak voor mijn voeten die er niet stond, want die stond gedwee naast mijn gedweeë vriend in de gedweeë gang, dus ik riep "NEE" (met een snik). Mijn wanhoopsnee had alle dramatische allures van een post-coïtale ja, maar alleen bleef mijn gemoed even bezwangerd als ooit. En iedereen had het door, want iedereen rook het en iedereen vertelde het. De muren vertelden het en de hele aula wist het (nog voor ik het wist, zo leek het) en de professor wist het en de rector wist het! De rector — rector, rectum, rector, rectum, rector, versum, rectum, versum. Afijn.
Jawel, ik kreeg prompt (dat uur, die minuut) een mail van onze opperdidact waarin die me leerde wat een oh-nee-catharsis is (catharsis naar het Griekse woord voor reiniging). Hij gaf me gratis alle catharsissen van de Belgische geschiedenis mee in een handig PDF-bestand en verwachtte me de volgende dag op zijn kantoor met een lemma over mezelf en dat zou dan in het lexicon der Nederlandse drama’s opgenomen worden. Ik stuurde terug “fuck you, Herman, you can suck my dick” en ik kreeg mijn universiteits-C4 volledig vrij van bijkomende kosten en papierwerk. Ik werd uitgekakt. Gedarmspoeld.
“Geen ajuintjes”, zei ik dan maar tegen de koning van het kapsalon.
- Log in to post comments