Dat Vlaanderen op wereldniveau erg goed scoort qua onderwijskwaliteit, is algemeen bekend. Dat we het ronduit vreselijk doen als het op onderwijsgelijkheid aankomt, is minder bekend. Bijna nergens anders worden je schoolresultaten zo sterk gedetermineerd door je sociale, economische en culturele achtergrond. In ‘De school van de ongelijkheid’ gaan Nico Hirtt, Ides Nicaise en Dirk De Zutter dieper in op dit probleem en bieden ze meteen mogelijke alternatieven aan. Nicaise, hoofddocent aan de K.U. Leuven en hoofd van de onderzoeksgroep Onderwijs en Levenslang Leren van het Hoger instituut voor de arbeid (HIVA), licht toe.
De situatie is niet zo goed. Er is tegenwoordig heel wat objectiveerbaar cijfermateriaal dat ons toelaat de positie van België op internationaal niveau te vergelijken, zoals de PISA-enquête (Programme for International Student Assessment, nvdr.), waarbij vijftienjarigen getoetst worden op de vaardigheden die het onderwijs hen bijbracht. Uit die toetsen blijkt keer op keer – ongeacht of het nu om taal, wiskunde of wetenschappen gaat – dat Vlaanderen tot de wereldtop behoort qua gemiddelde onderwijskwaliteit. We scoren echter ronduit slecht qua gelijkheid: de kloof tussen de beste en de slechtste resultaten van Vlaamse leerlingen is erg groot. Je onderwijsuitkomsten worden in grote mate bepaald door je sociale afkomst. Kinderen van arbeiders doen het steevast minder goed dan kinderen van hooggeschoolden en ook kinderen met een andere etnische afkomst doen het veel slechter dan kinderen met een Vlaamse achtergrond. Ons onderwijs reproduceert de ongelijkheden in de maatschappij, terwijl we van onderwijs net verwachten dat het de kansen en competenties moet bieden om op te klimmen op de sociale ladder.
U zei dat jongeren met een andere etnische afkomst het ook merkelijk slechter doen. Is dat verschil te reduceren tot de sociaaleconomische achtergrond? Zij verkeren dikwijls in de lagere sociale lagen, hun ouders zijn vaker laaggeschoold of werkloos …
Dat verklaart een heel groot stuk van het verschil. Daarbovenop blijkt echter dat in Vlaanderen een deel van die kloof niet verklaard kan worden door de sociaaleconomische verschillen. Dan is de grote vraag: hoe komt dat? Sommigen denken spontaan dat migrantenjongeren minder onderwijsgericht zouden zijn, maar daar heeft het helemaal niet mee te maken. Het blijkt nu ook uit de PISA-onderzoeken duidelijk dat migrantenjongeren net méér besef hebben van het belang van onderwijs voor hun latere loopbaan en leven. In Vlaamse scholen wil men het spreken van andere talen zoveel mogelijk vermijden, wil men de islam niet onderwijzen aan moslimjongeren, verbiedt men vaak hoofddoeken… Zelfs al zijn dat goedbedoelde maatregelen, door de betrokken doelgroepen worden ze aangevoeld als kleinerend en discriminerend. Misschien verklaart dat wel waarom allochtone jongeren zich op den duur minder goed gaan voelen op school en minder goed gaan presteren.
Een indirecte vorm van discriminatie dus?
Ja, voor een deel zal discriminatie zeker meespelen. Niemand zegt graag van zichzelf dat hij discrimineert, maar ik denk dat we best gewoon toegeven dat iedereen discrimineert. Natuurlijk doet niet iedereen dat even bewust of even erg, maar we zijn allemaal behept met vooroordelen: we leven nu eenmaal in een wereld met imperfecte informatie. Hoe groter de socioculturele afstand is tussen bijvoorbeeld leerkracht en leerling, hoe meer misverstanden er in die communicatie ontstaan. Hoe nefaster ook de gevolgen op het onderwijsproces.
Daarbovenop misbruiken scholen de vrijheid van onderwijs. Op papier heb je altijd het recht op inschrijving – ik ga dat niet afdoen als iets onbelangrijks – maar ten eerste zijn er heel wat achterpoortjes die scholen misbruiken en ten tweede is het enkel het recht om je in te schrijven op een school. De verdere rechten op ondersteuning tijdens het leerproces, het recht op bescherming tegen willekeurige uitsluiting en dergelijke, die zijn nog zo goed als onbestaande. Daar moet aan gewerkt worden.
Het watervaleffect
Is het watervaleffect zo’n voorbeeld van een uitsluitingsmechanisme in het onderwijs?
Inderdaad. Er zijn verschillende watervallen doorheen het leerplichtonderwijs. In het basisonderwijs heb je al een waterval door het feit dat men minder "getalenteerde" kinderen vaak naar het buitengewoon onderwijs stuurt, terwijl zij geen handicap hebben. Kinderen uit lagere sociale milieus zijn vaker angstig, gestresseerd, verkeerd gevoed of ondervoed, hebben slechte leefgewoontes, lopen veel gezondheidsrisico’s, hebben niet de ruimte om te studeren, worden gediscrimineerd of gepest… Al deze factoren remmen natuurlijk de ontplooiing van kinderen af, waardoor ze al snel fout georiënteerd worden. Het is ook een gemakkelijkheidsoplossing voor veel scholen.
Een tweede belangrijke waterval is die in het secundair onderwijs: daar worden kinderen al heel vroeg geörienteerd naar onderwijsvorm: ASO, TSO, BSO, KSO … Dit gebeurt op basis van hun toetsresultaten, maar dan vooral op een negatieve manier. Men oriënteert dus op basis van wat je niet goed kan in de algemene, abstracte vakken zoals talen of wiskunde, in plaats van waar je wel goed in bent of waar je voorkeur en interesse naar uitgaan. Ook deze oriëntering is zeer sterk sociaal bepaald. Het zijn de kinderen uit de hogere sociale milieus die goed scoren op de abstracte algemene vakken, omdat zij hier al het meest vertrouwd mee zijn: daarom zijn zij het die massaal doorstromen naar het ASO.
Diversiteit versus kwaliteit?
Vaak hoor je dat een democratisering van het onderwijs ten koste van de kwaliteit zal gaan.
Als je pleit voor een meer egalitair onderwijssysteem, dan heb je automatisch mensen die in het verweer gaan omdat zij vrezen dat democratisering een nivellering naar beneden betekent. Op basis van internationale vergelijkingen kan je echter niet zeggen dat er een dilemma is tussen de zorg voor de sterkere leerlingen enerzijds en de democratisering van het onderwijs anderzijds. Er is zelfs geen enkele correlatie. Je kan het statistisch onderzoeken en er zijn landen, zoals België, die zeer sterk en zeer ongelijk presteren en er zijn inderdaad ook landen die gelijk maar zwakker presteren. Er is echter ook een hele groep landen die sterk én veel gelijker presteert. Deze laatste groep is natuurlijk de interessantste. De vraag is: hoe kunnen we in die groep terechtkomen?
Ja, hoe?
Het meest effectieve systeem lijkt dat van het comprehensief onderwijs. Dat houdt in dat je aan elke jongere tot een leeftijd van veertien, vijftien of in sommige landen zelfs zestien jaar, een gemeenschappelijk curriculum aanbiedt dat zeer breed is. Nu heb je de facto een vorm van specialisatie vanaf het eerste jaar: je gaat talen, wiskunde, een meer technische of een sterk beroepsvoorbereidende richting studeren. In een comprehensief onderwijssysteem is er een balans tussen al die vakken: je krijgt tegelijk algemeen vormende, technische en kunstzinnige vakken, allemaal in één breed curriculum, tot op de leeftijd van veertien à zestien jaar. Pas nadien ga je kiezen. De motivatie voor die inrichting is tweeërlei: je zorgt ervoor dat elke jongere breed gevormd is en een spectrum van allerlei vaardigheden bezit. Een betere mix van vakken is immers voor iedereen goed. En ten tweede kan je op die latere leeftijd veel beter en bewuster kiezen wat je eigenlijk wil doen in het leven. Op dat moment ben je al veel minder afhankelijk van wat je vriendjes gekozen hebben of wat je ouders zeggen. De studiekeuze wordt minder sociaal bepaald als je op een latere leeftijd kiest.
Er is bij mijn weten nog nooit aangetoond dat er een plafond is van wat je kan bereiken als individu.
Kan iemand die wil doorstromen naar het hoger onderwijs dan nog wel voldoende kennis opdoen?
Eén van de leuke bevindingen over het comprehensief onderwijssysteem is dat precies deze leerlingen meer doorstromen naar het hoger onderwijs. Heel wat landen hebben reeds een comprehensief systeem: het Verenigd Koninkrijk, alle Noord-Europese landen en een aantal Zuid-Europese… In al die landen is er een vlotte doorstroming naar het hoger onderwijs. Nu maken wij het voor een deel van de bevolking onmogelijk om door te stromen naar het hoger onderwijs omdat we ze veel te vroeg naar het BSO kanaliseren. De kloof qua algemene vorming die ze oplopen, wordt dan al snel onoverbrugbaar. Je kan trouwens ook binnen het comprehensief onderwijs differentiëren. Sterke leerlingen kunnen nog altijd modules bijnemen. En vanaf de leeftijd van vijftien à zestien jaar zal er sowieso een opsplitsing naar onderwijsvormen nodig zijn, dat staat buiten kijf.
De school als selectieapparaat
Zo’n school zou dus minder het selectieapparaat moeten zijn dat ze nu is. Waarom is ons vertrekpunt eigenlijk altijd dat een school noodzakelijk zoveel moet selecteren? Zijn er geen manieren om meer mensen te doen slagen zonder de kwaliteit te verlagen
Ik denk dat we wat vastzitten aan een onderwijscultuur die in wezen meritocratisch is. Meritocratie betekent dat je veel belang hecht aan de inspanningen en het zogenaamde talent van een individu. Dat talent is een soort fetisj geworden. Men gaat al vanaf het lager onderwijs leerlingen toetsen en die toetsresultaten interpreteren alsof ze een weergave zouden zijn van aangeboren talenten. Op basis van die assumptie gaat men leerlingen vastpinnen: wanneer een kind twaalf jaar is, wordt een groot deel van zijn toekomst al bepaald.
Tegelijkertijd is het uit wetenschappelijk onderzoek algemeen geweten dat die "talenten" in zeer sterke mate door je afkomst bepaald zijn – en dus ook veranderbaar zijn. Meritocraten zijn in wezen ook voorstanders van de democratisering van het onderwijs, maar ze bedriegen zichzelf door zoveel belang te hechten aan het fameuze "talent" en de weerspiegeling ervan in bijvoorbeeld het IQ. Het is al afdoende aangetoond dat iemands IQ gedeeltelijk veranderbaar is door extra stimulering of zelfs door een betere materiële leeromgeving. Er is bij mijn weten echter nog nooit aangetoond dat er een plafond is van wat je kan bereiken als individu. Wie zijn de scholen of de overheid dan om je ontwikkeling af te remmen met het argument dat je talenten te beperkt zijn? Onderwijs moet veel meer een echt recht worden dat los staat van zogenaamd talent.
Dat meritocratische denken is echter nog diep geworteld, ook in het hoger onderwijs.
Het afstappen van het meritocratische denken houdt ook in dat je van het eerste jaar hoger onderwijs geen groot slagveld meer maakt. Je kan dat bijvoorbeeld doen door een proef af te nemen in het laatste jaar secundair, de zogenaamde Chrisostomosproef. Dan kan je voor elke jongere een indicatie geven hoe moeilijk het zal zijn om door te stromen naar het hoger onderwijs. Op basis daarvan kan je voor iedereen de gepaste ondersteuning aanbieden.
Meer lezen? Nico Hirtt, Ides Nicaise en Dirk De Zutter: ‘De school van de ongelijkheid’, EPO, 2007.
Een reactie op dit artikel leest u hier.